HC 9.1 Immuniteit van transplantatie Flashcards

1
Q

Wat zijn de kenmerken van een cornea transplantatie?

A

Cornea is een transplantatie waarbij er niet echt sprake is van vascularisatie. Cornea is ook een immune privilegded site. Er zijn minder eisen voor matching bij cornea transplantaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke soort transplantaties komen het meeste voor?

A

Cornea transplantaties komen het meeste voor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat kun je zeggen over de transplantaatoverleving van de verschillende organen?

A

Transplantatie is complex. Transplantaatoverleving neemt af over de tijd. De transplantaatoverleving bij de nier is het best bij een levende donor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn complicaties van een transplantatie?

A
  • Nabloeding
  • Andere chirurgische complicaties
  • Infecties
  • Afstotingsreactie (de complicatie die voor de meeste problemen zorgt)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat kan er met getransplanteerde organen of weefsels gebeuren?

A

Getransplanteerde organen en weefsels kunnen door het immuunsysteem van de ontvanger als lichaamsvreemd herkend worden om vervolgens te worden afgestoten.
In het eerste geval gaat het goed, en daarna wordt het huidflapje toch afgestoten. Deze afstoting wordt veroorzaakt door genetisch verschil.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke vormen van transplantatie zijn er?

A
  • Autotransplantatie: transplantatie met jezelf (bijv. huidtransplantatie van jezelf)
  • Syngene transplantatie: eeneiige tweeling.
  • Allogene transplantatie: verschillende individuen
  • Xenotransplantatie: ander organismen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn transplantatieantigenen?

A
  • MHC-antigenen (klasse 1 en klasse 2)
  • non-MHC-antigenen (minor-antigenen)
    o AB0 bloedgroep-antigenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het verschil tussen MHC-1 en MHC-2?

A

MHC-1 (HLA-A, B, C): zit op alle cellen (niet op rode bloedcellen en geslachtscellen), MHC-2 (HLA-DQ, DP, DR) zit op immuuncellen (met name APC’s). MHC-1 presenteert aan CD-8 positieve T-cellen en MHC-2 presenteert aan CD-4 positieve T-cellen.
MHC-1 bestaat uit 1 keten: alfa keten, MHC-2 bestaat uit 2 ketens: alfa en bèta keten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de betekenis van polymorfe, polygene en co-dominante MHC expressie?

A

2 niet verwante individuen zijn vrijwel nooit MHC-identiek
- Polymorf: HLA-gen bestaat uit twee allelen
- Polygeen: meerdere genen zijn betrokken bij HLA
- Codominantie: genen van vader en moeder komen gelijk tot expressie
Je hebt dus bij een transplantatie vaak te maken met verschillen in HLA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe kan het dat de afstoting de tweede keer sneller gaat?

A

De tweede afstoting van het zelfde weefsel (muis) gaat sneller omdat de T-cellen een memory hebben gecreëerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe vindt de inductie van alloreactieve T-cellen plaatst?

A

APC onder de huid herkennen antigeen, migreren naar lymfeklier. Activatie T-cellen, effector T-cellen gaan terug naar de plaats van de APC’s, daar voeren ze de effectorfuncties uit en op deze wijze kan het stukje huid worden afgestoten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe kan de mate van immunogeniciteit verschillen per orgaan?

A

De mate van immunogeniciteit verschilt per orgaan.
Factoren:
- variatie in MHC expressieniveau
- variatie in aantal APC’s, met name dendritische cellen (DC’s)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de indirecte en directe afstoting?

A

Eerste maanden heb je te maken met een APC afhankelijk van de donor. Het MHC van de donor APC wordt door de T-cel gezien als lichaamsvreemd –> directe alloreactie.
Enkele maanden na transplantatie (chronische afstoting): donor APC’s zijn al verdwenen/ook geen nieuwe aanmaak. De donor MHC daarvan krijg je afbraakproducten die gepresenteerd kunnen worden door ontvanger APC’s –> indirecte afstoting.
1. directe route: directe herkenning van vreemd, intact donor MHC door TCR van ontvanger
2. indirecte route: herkenning door TCR van ontvanger van vreemde donor MHC peptiden, gepresenteerd door eigen MHC.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de directe T-cel alloreactie kruisreactie?

A

Bij de directe T-celreactie zeggen ze dat er sprake is van een kruisreactie. T-cel heeft het antigeen al eerder al is herkend op eigen MHC, omdat donor MHC nu precies hetzelfde is herkend de T-cel dit (en ontstaat er een afweerreactie) en ontstaat er een kruisreactie.
=> virus-specifieke ontvanger T-cellen kunnen bijdragen aan alloreactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Door wat kan afstoting ontstaan? Welke cellen spelen daarbij een rol? En wat voor reactie kan het zijn?

A

Door wat kan afstoting ontstaan:
- Vreemd MHC
- Vreemd AB0 bloedgroep
Deze cellen spelen hierbij een rol:
- T-cellen
- (Macrofagen)
- Antistoffen
De reactie kan zijn:
- Gepreformeerd
- Geïnduceerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de hyperacute afstotingsreactie?

A
  1. hyperacuut, humoraal (24 uur)
    Door gepreformeerde allo-antistoffen tegen donor MHC en AB0 bloedgroep
    Bloedtransfusie, zwangerschap en transplantatie kunnen zorgen voor antistoffen tegen HLA.
17
Q

Welke soort afstoting treedt op in de eerste 3-6 maanden na transplantatie?

A
  1. acuut, cellulair en/of acuut humoraal (<eerste 3-6 mnd)
    Door inductie adaptieve allo-immuunrespons tegen donor MHC
    Combinatie humorale en T-celrespons.
18
Q

Wat is de chronische afstoting?

A
  1. chronisch (na maanden tot jaren)
    Door zowel allo-immuunresponsen als niet-immunologische oorzaken:
    - hypertensie
    - hyperlipidemie
    - geneesmiddelentoxiciteit
    - virale infecties
    - late effecten van ischemie-/reperfusieschade
    - terugkeer oorspronkelijke ziekte
    Vaatschade
19
Q

Waarom kan vaatschade zorgen voor afstoting?

A

Proliferatie van myofibroblasten, hypertrofie tunica intima, neo-intima. Verdikking bloedvatwand waardoor je vernauwing krijgt van je bloedvat, dit kan ook leiden tot een afstotingsreactie omdat er minder doorbloeding is.

20
Q

Welke afweer zie je bij transplantatie? Adaptief en aangeboren?

A
  1. adaptieve afweer
    - Allo-immuunrespons van T- en B-cellen tegen lichaamsvreemde
    - AB0- en MHC antigenen
  2. aangeboren afweer
    Factoren:
    - ziekte of trauma waaraan donor is overleden
    - duur hersendood
    - mate ischemie-/reperfusieschade (agv koude ischemietijd)
    - operatieprocedure
    –> invloed op allogeniciteit donororgaan
    Mechanisme: leukocyten- en complementactivatie; cytokinenproductie (snelle reactie)
21
Q

Waar streef je naar bij matching? En wat doe je om dat te bereiken?

A

Streven:
- AB0 compatibiliteit
- MHC compatibiliteit
Dus:
- Negatieve kruisproef, humorale variant
- Negatieve kruisproef, cellulaire variant (MLR)
–> uitsluiten gepreformeerde immuniteit
- Optimale AB0 match middels typering donor en ontvanger
- Optimale MHC match middels typering donor en ontvanger
–> remming geïnduceerde immuniteit

22
Q

Wat is de humorale kruisproef?

A

Cellen van de donor en serum van de ontvanger (hierin kunnen antistoffen tegen HLA zitten). Hieraan voeg je ook complementfactoren toe om ook cellysis te kunnen induceren. Geen herkenning = geen lysis (negatieve kruisproef).

23
Q

Wat is de cellulaire kruisproef?

A

APC van donor en de T-cellen van ontvanger of andersom. Dan kijk je of er een reactie plaats vindt. Mogelijke HLA-mismatch, dus die cellen zullen op elkaar reageren, je kunt de mate van reactie meten. Je kunt dit meten aan de hand van proliferatie van de T-cellen. Bij CD8+ T-cellen kijk je ook in de mate dat ze cytotoxisch zijn met een killing assay.