HC 2.1 Immunoglobulinen Flashcards

1
Q

Waarom had dat jongetje zonder gammaglobulinefractie recidiverende bovenste luchtweginfecties en 19 episodes van sepsis? En wat was daarvoor de behandeling?

A

De jongen werd uiteindelijk behandeld met subcutane infusies met humaan serumglobuline, om te beschermen tegen sepsis. Als gevolg van de infusies steeg het globulinefractie van gamma deels.
In de gamma globulinefractie bevinden zich de immunoglobuline (antistoffen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de kenmerken van de basisstructuur van een antistof?

A

Opgebouwd uit zware en uit lichte ketens. Van de zware en de lichte ketens heb je er steeds twee in een molecuul. Ze binden met hun variabele delen aan de buitenkant: die vormen samen (lichte + zware keten) een bindingsplaats. De variabele domeinen zijn dus de antigeenbindende domeinen, daar zit heel veel specificiteit en herkenning. Je hebt dus twee bindingsplaatsen. De twee zware domeinen met hun constante deel vormen het Fc-gedeelte. De lichte ketens komen voor in kappa of lambda. De constante domeinen geven de mogelijkheid om bepaalde functies door te geven aan de cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het idiotype? En waar bestaat het uit?

A

Het antistofbindende deel noemen we ook wel het idiotype van het antistofmolecuul. Je hebt 2 idiotypes in een immunoglobuline. Elk van die bindingsplaatsen heeft weer 6 contactpunten. Die contactpunten vormen de unieke stukjes waarmee heel specifiek gericht bepaalde antigenen herkend kunnen worden. De vouwen/loopjes die zorgen voor een contactpunt heten CDR-gebieden (complementory determing regions).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat betekenen de volgende begrippen: antigeen, immunogeen, epitoop, hapteen en carrier?

A

Antigeen = molecuul waartegen adaptieve immuunrespons gericht is.
Immunogeen = molecuul dat op basis van moleculaire structuur adaptieve immuunrespons kan opwekken.
Epitoop = antigene determinant, deel van antigeen waaraan receptor (IG/TCR) echt bindt.
Hapteen: niet-immunogeenmolecuul< 5 kDa(b.v. penicilline, nikkel [Ni]). Dat wel herkend kan worden als ze binden aan een carrier (dragereiwit). Carrier: eiwit dat epitopen aanbiedt aan T-helpercel →sterke antistofrespons tegen hapteen, indien gekoppeld aan carrier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de kenmerken van een constant domein?

A

Kunnen verschillende functies geven aan het antistof. Het constante domein bepaalt het isotype / de Ig klasse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de kenmerken van IgM?

A

IgM is het eerste molecuul wat de cel kan maken, daarna switched de cel en kan het IgG, IgA of IgE kan maken. IgM molecuul wordt teruggevonden in met name de long. IgM is een bijzonder molecuul: omdat het vaak als een pentameer voorkomt: 5 immunoglobulines aan elkaar, die door zwavelbruggen en een extra eiwit (J-keten) aan elkaar zijn verbonden. Hierdoor heeft IgM veel interactie (binding) en is het flexibel, de moleculen kunnen alle kanten op bewegen. Dit speelt ook een rol bij IgM om bepaalde eiwitten neer te laten slaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de kenmerken van IgA?

A

IgA zien we veel in de mucosale weefsels (spijsverteringsstelsel en luchtwegen). De cellen die IgA produceren bevinden zich daar net onder de epitheellaag (in de lamina propria) en kunnen daarvanuit uitgescheiden worden. IgA is soms een monomeer, maar meestal een dimeer. Hierin spelen ook zwavelbruggen en de J-keten een rol. Daarnaast hebben ze ook een extra molecuul die secretie over het epitheel mogelijk maakt (secretory component). IgA is dus erg belangrijk voor onze mucosale immuniteit: in de weefsels die contact hebben met de buitenwereld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de kenmerken van IgE?

A

IgE zien we vooral in de huid, speelt vooral een rol bij parasitaire infecties en wat we ook kennen vanuit allergische reacties. IgE is een monomeer. IgE bindt antigenen en via bepaalde receptoren, de FcE-receptoren op mestcellen, zorgt de IgE gebonden aan een antigeen in een complex voor degranulatie van de mestcel. Dit is de reactie wat je wilt bij een parasiet, maar dit is ook de vervelende reactie die je krijgt bij een allergie, omdat er mediatoren vrijkomen die ontstekingsverschijnselen geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de kenmerken van IgG?

A

Monomeer die bestaat uit meerdere subklassen. Daar hebben we er 4 van, IgG 1-4. IgG kan overal in het lichaam voorkomen en een reactie geven. Ze verschillen vooral in de constante domeinen met name in de hoeveelheid zwavelbruggen. Het belangrijkste is dat deze 4 subgroepen verschillende functies hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de verschillende effectorfuncties van immunoglobulinen?

A
  • Ze kunnen een antigeen binden en daarmee iets neutraliseren. Bijv. een toxine wordt gebonden en dat toxine kan niet meer een bepaald effect hebben.
  • Antistoffen kunnen er ook voorzorgen dat er complementfactoren worden aangetrokken en dat deze zorgen voor lysis van een organisme.
  • Andere rol is dat antistoffen kunnen binden aan een verwekker, en dat via hun constante gedeelte en receptoren die dat constante stukje herkennen presenteren aan een cel en bijvoorbeeld dat de verwekker op die manier een macrofaag binnenkomt (opsonisatie).
  • Of bijvoorbeeld dat doelwitcellen worden aangevallen door andere cellen, bijvoorbeeld een NK-cel of een eosinofiele granulocyt (in dit geval spreek je van antilichaamafhankelijke cellulaire cytotoxie).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke Ig isotype zijn in staat tot welke effectorfunctie?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de kenmerken van IgD?

A

IgD komt parallel met IgM tot expressie, maar eigenlijk weten we verder daar niet zo veel over. IgD komt membraangeboden met IgM voor; IgD antistoffen ondetecteerbaar en dus geen duidelijkheid over functie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn therapeutische antistoffen en hoe werken ze?

A
  • Antistoftherapie, bijv. anti-CD20 antistoffen (Rituximab)
  • Target: B-cel leukemie / lymfoom of autoreactieve B cellen
  • Mechanismen: CDC (complement), ADCC (celafhankelijk)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke type therapeutische antistoffen zijn er?

A

Een therapeutische antistof is meestal niet volledig humaan omdat ons lichaam er niet is opgebouwd om onze eigen moleculen/cellen te gaan herkennen. Meestal wordt het antilichaam gebruikt uit een muis, maar het nadeel daarvan is dat dat antilichaam als vreemd gezien kan worden door het lichaam en dat er daar tegen getargeted wordt. Daarom wil je het antistof van de muis combineren met het antistof van de mens. Daardoor kun je een chimeer krijgen, waarbij het variabele deel afkomstig is van de muis of een gehumaniseerde antistof, waarbij het variabele deel subtieler is (precies de 3 CDR gebieden zijn afkomstig van de muis, die gebieden moeten namelijk het molecuul herkennen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe krijgen therapeutische antistoffen hun naamgeving?

A

Je kunt dit ook zien aan de naamgeving: als er xi in staat is het altijd een chimeer. Als er zu in de naam staat is het altijd gehumaniseerd. Tu is als het gericht is tegen tumoren. Li zijn immuunmodulerende antistoffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het verschil tussen B-cellen en plasmacellen?

A

Het verschil tussen B-cellen en plasmacellen: B-cellen hebben immunoglobulines op hun membraan staan, plasmacellen scheiden de antistoffen uit. Je ziet dit ook terug onder de elektronenmicroscoop, plasmacellen hebben namelijk een groot endoplasmatisch reticulum en golgisysteem. Omdat de antistoffen als eiwitten compleet worden gesynthetiseerd en uitgescheiden, met glycosylering eraan en andere aanpassingen voordat ze in de circulatie beschikbaar zijn om hun werk te doen.

17
Q

Hoe vindt de uitrijping van B-cellen plaats? En wat gebeurt er met uitgerijpte plasmacellen?

A

Vroege uitrijping van B-cellen vindt plaats in het beenmerg, als ze goed uitgerijpt zijn, dus goede herkenning via hun receptor dan komen ze in de circulatie. Als ze een antigeen tegenkomen dan gaan ze verder differentiëren en worden ze of een geheugencel of een plasmacel.
De plasmacellen die worden gevormd keren uiteindelijk weer terug naar het beenmerg. Die blijven daar lang leven en antistoffen produceren.

18
Q

Wat is de lokalisatie van B-cellen?

A

De cellen worden geactiveerd en gaan prolifereren op het moment dat ze iets herkennen. Dit zal vaak in lymfeklieren zijn. Dan komen ze in de circulatie terecht en differentiëren ze verder. En uiteindelijk worden ze of plasmacel of geheugencel. Geheugencellen blijven in de circulatie of soms in de weefsels aantoonbaar. En de plasmacellen gaan terug naar het beenmerg.

19
Q

Hoe werkt de humorale respons?

A

Op het moment van expositie aan het antigeen worden er meer B-cellen geactiveerd en uiteindelijk krijg je ook antilichaam secreterende cellen in perifere lymfoïde organen. Dan loopt de antilichaamtiter ook op. Je ziet dat na een aantal dagen de reactie ook gaat inzakken, de antistofconcentratie neemt af, omdat je die cellen dus ook niet nodig hebt (verspilling energie). Na de tweede infectie verloopt de reactie efficiënter en sneller. Je maakt bij deze reactie niet gebruik van de naïeve cellen maar van de geheugencellen, deze cellen zijn al een beetje geprimed om te weten wat ze moeten doen. Ze hebben een soort activatievoorsprong. In de eerste immuunrespons zien we met name IgM als antistof en bij de tweede immuunrespons zien we een switch naar IgG / IgA (isotype switching).

20
Q

Wat zijn de eigenschappen van een humorale respons?

A

antigeenspecifiek en immunologisch geheugen –> immuniteit: versnelde 2e reactie, meer antistoffen, hogere affiniteit (het bindt beter, zie paarse lijn), isotype switching (IgM –> IgG / IgA)

21
Q

Hoe switched een B-cel van immunoglobulines?

A

Het switchen is iets wat cellen gaan doen op basis van de stimulus die cellen krijgen. Hier spelen signaalstoffen (cytokinen) een rol in. Cytokinen spelen een rol over korte afstand, dus in de lokale omgeving. Er zijn dus cytokinen die bepalen in welke richting een B-cel gaat differentiëren, maar er zijn ook cytokinen die de doorgroei van de B-cel stimuleren.

22
Q

Wat is het gevolg van een mutatie in het BTK gen?

A

Kiembaanmutatie in het BTK gen zorgt voor een blokkade in voorloper B-celuitrijping. Deze mutatie ligt X-chromosomaal. Daarom zie we dit ziektebeeld vaak bij jongens.