Aantekeningen tentamens Flashcards

1
Q

Wat is er groter lintworm of teek?

A

lintworm is groter dan een teek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoeveel ATP krijg je bij de anaerobe respiratie, bij de aerobe respiratie en bij fermentatie?

A

anaerobe respiratie: 25 ATP, aerobe respiratie: 36 ATP en fermentatie: 2 ATP.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de naam van het glycoproteïne uitsteeksel op het HIV virus?

A

Gp120

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe kan je PCR inzetten?

A

zowel kwantitief als kwalitief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Een monster van een patiënt die recent behandeld is voor een geslachtsziekte en
inmiddels klachtenvrij is, kan in een PCR-assay nog steeds een positieve uitslag
geven voor dit micro-organisme.
Wat is hiervoor een plausibele verklaring?

A

Ook al zijn organismen niet meer levensvatbaar dan kan alsnog het aanwezige DNA gedetecteerd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Drie virussen zijn:
1 Rous sarcoma virus
2 Epstein-Barr virus
3 Kaposi’s sarcoma virus
Welke virussen kunnen bij de mens tumoren veroorzaken?

A

Dat is EBV en KSV –> HHV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat wordt bedoeld met X4-trope virussen?
2 Welk type cellen wordt vooral door X4-trope virussen geïnfecteerd?

A

1 Dit zijn HIV virussen die, naast de CD4 receptor, alleen de CXCR4 co-receptor kunnen gebruiken om CD4+ cellen te kunnen infecteren.
2 Lymfocyten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe kan HIV een cel infecteren?

A

ze binden aan CD4 maar hebben nog een molecuul nodig dit is CCR5 (met name) of CXCR4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn kenmerken van virussen?

A

Elk virus is een intracellulaire parasiet en elk virus is infectieus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Noem twee voorbeelden van ziekten die geen re-infectie kunnen veroorzaken?

A

Mazelen en Hep A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bij een HIV infectie treden veel mutaties op in het genoom van HIV, waardoor in een
geïnfecteerde patiënt veel virusvarianten ontstaan.
Wat is de belangrijkste oorzaak van het optreden van deze mutaties?

A

Het reverse transcriptase van HIV maakt veel fouten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Na welk type vaccinatie kunnen cytotoxische T lymfocyten, gericht tegen HIV, ontstaan?

A

Vaccinatie met recombinant virus met HIV immunogenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de juiste volgorde waarin de verschillende immuunglobulinegenen
herschikkingsprocessen doormaken?

A

zware keten (IGH) kappa (IGK) en daarna lambda (IGL)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarom is de IgA dimeer minder gevoelig voor proteolyse dan de IgA monomeer?

A

de hinge region is korter en daardoor minder gevoelig voor protealyse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat voor soort molecuul is histamine?

A

Een aminozuur derivaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Noem drie testen die gebruikt worden om een latente infectie met
M. tuberculosis aan te tonen.

A

Quantiferon, T-spot/ELISPOT, Mantoux

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe wordt Shigella overgedragen?

A

Mens op mens met een lage infectieuze dosis (100-200)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de belangrijkste bron van ontstekingsmediatoren die zorgen voor verhoogde expressie van adhesiemoleculen op
endotheelcellen op de plaats van de ontsteking?
A plasma
B infiltrerende granulocyten
C cellen in de ontstekingshaard
D endotheel op de plaats van de ontsteking

A

C cellen in de ontstekingshaard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is het gevolg op de levensduur van affiniteitsmaturatie bij B-cellen?

A

Zeer lange levensduur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de functie van de secretoire component van IgA?

A

Bescherming tegen afbraak door proteolytische enzymen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de functie van de M-cellen in de Peyers Patches?

A

Transport van antigenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Worden bacteriële antigenen gepresenteerd aan CD8 of CD4 cellen?

A

CD4 cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is CD31?

A

PECAM-1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Drie beweringen over Escherichia coli (E. coli) zijn:
1. Escherichia coli (E. coli) kan goed hechten aan epitheelweefsel van de darm, maar de kans op infectie is hier klein.
2. Escherichia coli (E. coli) kan goed hechten aan epitheelweefsel van de urinewegen, maar de kans op infectie is hier klein.
3. Escherichia coli (E. coli) kan goed hechten aan endotheelweefsel van een hartklep, maar de kans op infectie is hier klein.
Welke bewering is of welke zijn juist?

A

Alleen A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Een 31-jarige vrouw presenteert zich op de SEH met progressieve hoofdpijn en koorts. Er wordt een MRI hersenen gemaakt en rechts frontaal wordt een ruimte innemend proces gezien, verdacht voor een hersenabces. Gezien de lokalisatie en een recente ingreep bij de
kaakchirurg, wordt gedacht aan verspreiding vanuit de mondholte. Er wordt een diagnostische punctie verricht in de avond, en de arts-microbioloog wordt om 20:00 uur gebeld dat het materiaal is afgenomen. Het laboratorium is dan gesloten.
De arts-microbioloog laat een analist naar het laboratorium komen om het materiaal direct in te zetten.
Vier overwegingen bij deze casus zijn:
1. Wanneer in het Gram-preparaat geen bacteriën worden gezien, is het meest waarschijnlijk een viraal beeld en hoeven geen antibiotica
gestart te worden.
2. Op basis van het Gram-preparaat wordt besloten met welke antibiotica gestart wordt en welke achterwege gelaten kunnen worden.
3. Anaeroben kunnen hier een rol spelen; wanneer te lang gewacht wordt met inzetten van het materiaal wordt de kweek onbetrouwbaar.
4. Bij een bacteriële oorzaak kan er de volgende dag al groei op de platen zijn, waardoor de uitslag van de kweek sneller bekend is dan
wanneer de kweek pas de volgende dag ingezet wordt.
Welke van deze overwegingen zullen redenen zijn voor de arts-microbioloog om een analist te laten komen om het materiaal direct in te zetten?

A

3 en 4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welke stoffen zorgen voor vasodilatatie bij een ontstekingsreactie?

A

Prostaglandines en NO zorgen voor vasodilatatie bij een acute ontstekingsreactie. C3a en C5a zorgen daar ook wel voor maar zijn minder belangrijk dan prostaglandines en NO.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welk chemokinen trekt monocyten aan?

A

CCL2 zorgt voor het rekruteren van monocyten naar de plaats van ontsteking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is één van de pathogeneses van Crohn?

A

Crohn: mutatie in het NOD hierdoor kan wordt er geen IL-10 gemaakt en vindt er geen remming plaats van de ontsteking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zijn prebiotica?

A

Pre-biotica zijn niet-verteerbare voedingscomponenten die een positief effect hebben op de gastheer door het selectief stimuleren van de groei en/of verandering van de metabole activiteit van één of meerdere soorten bacteriën in het colon en daarmee de gezondheid van de gastheer kunnen verbeteren. Prebiotica en probiotica kunnen dus elkaar beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Na beschadiging van de huid, wordt antigeen door een, in de huid aanwezige Langerhanscel opgenomen. De Langerhanscel verlaat
vervolgens de huid, en komt via de afferente lymfe in de drainerende lymfeklier terecht. Hij migreert langs een B-cel die IgM op het
oppervlak heeft dat specifiek is voor het antigeen dat de Langerhanscel heeft opgenomen.
Wat gebeurt er met de hoeveelheid IgM op het oppervlak van de betreffende B-cel?

A

Het IgM van de B-cel neemt niet af, omdat het antigeen niet vrij is maar gebonden zit aan de langerhanscel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Hoe stimuleert een macrofaag NK-cellen?

A

De macrofaag stimuleert NK-cellen met IL-12 en kan zichzelf ook stimuleren met TNF-alfa waarmee hij ook de NK-cel kan stimuleren.

32
Q

Hoe komen antigenen de tonsillen binnen en hoe verlaten ze de tonsillen?

A

De antigenen komen de tonsillen binnen via de epitheliale laag die tonsillen bedekt. En de geactiveerde lymfocyten verlaten de tonsillen via de efferente lymfevaten.

33
Q

Wat zijn CNS?

A

CNS: coagulase negatieve staphylococcen, zijn minder virulent dan de s. aureus. Ze bevatten geen coagulase en kunnen geen fibrinogeen omzetten tot fibrine om biofilm te vormen. Het valt onder de residente flora, de transiente flora zijn goed met desinfectie te verwijderen, de residente flora niet. Daarom is er waarschijnlijk sprake van een contaminatie van de punctie.

34
Q

Waar in verschillen de twee groepen virussen met een + ssRNA genoom?

A

De manier waarop ze mRNA maken verschilt: -ssRNA intermediair of -ssDNA en dsDNA intermediair.

35
Q

Waarom muteren de RNA virussen sneller?

A

Mutaties in het genoom van een virus ontstaan tijdens de replicatie at random. RNA virussen (zoals retrovirussen) hebben door het ontbreken van proof-reading een grotere mutatie frequentie dan DNA virussen (zoals herpesvirussen).

36
Q

Wanneer is COVID patiënt meest besmettelijk?

A

Indien de PCR op de keelwat een lage CT waarde heeft en er geen antistoffen zijn aangetoond in het serum.

37
Q

Benoem twee cruciale verschillen in de pathogenese van deze twee coronavirussen ten opzichte van SARS-CoV-2 - het virus dat de huidige pandemie veroorzaakt - die een inzet van vaccins bij SARS en MERS niet noodzakelijk maakte?

A
  1. MERS repliceert in de lagere luchtweg en SARS2 in de bovenste luchtweg waardoor er geen efficiënte verspreiding van MERS-CoV optrad 2. SARS veroorzaakt eerst klinische verschijnselen en virus piekt dan later waardoor isolatie van patiënten werkt. SARS 2 virus replicatie piekt voor klinische verschijnselen en isolatie van positieve individuen niet effectief is
38
Q

Wat is de medicatie van TBC?

A

Medicatie bij TBC: isoniazide (6 maanden) rifampicine (6 maanden) pyrazinamide (2 maanden) en ethambutol (tot 6 maanden)

39
Q

Wat krijg je als je bij iemand TBC vindt?

A

Als je verdenking hebt op TBC dan krijgt iemand een beroepsverbod, wordt gedwongen tot thuisisolatie en onderzoek, maar iemand wordt niet verplicht tot behandeling.

40
Q

Waar kan biofilm worden gevormd?

A

Waar kan biofilm worden gevormd: op plekken met kunstmatig materiaal: bijvoorbeeld centrale lijn, knieprothese, of blaaskatheter en plekken met chronische beschadiging van barrières: decubitus, en longen van pt’en met CF.

41
Q

Wat zijn de voordelen van biofilm?

A

Voordelen van biofilm: bescherming tegen fagocytose, AB en uitwisseling genetisch materiaal.

42
Q

Methoden waarmee de besmettelijkheid van corona kan worden bepaald

A

serologie, viruskweek en PCR.

43
Q

Vaccins voor COVID-19 zijn in record tempo ontwikkeld. Welke verschillende factoren en ontwikkelingen hebben hier met name voor gezorgd? Noem er vier.

A
  1. nieuwe platforms (mRNA vaccins)
  2. voorkennis MERS i.v.m. design SARS2 vaccins
  3. overlappende fase 1,2 en 3 studies
  4. productie vaccins voordat fase 1 studies begonnen
  5. versnelde toelating van de vaccins
44
Q

Wat zijn de kenmerken van cryptomeningitis?

A

cryptomeningitis zorgt voor een verhoogde intracraniale druk waardoor er bij een lumbaalpunctie de openingsdruk verhoogd is. Er wordt bij een liquorpunctie vaak maar weinig leukocyten gevonden. De hoofdpijn staat voorop en weinig meningeaal geprikkeld.

45
Q

Wanneer dient een arts TBC te melden aan de GGD?

A

Pas na vaststelling van TBC dient de arts dit binnen een werkdag te melden bij de GGD van het werkgebied. Bij een gegrond vermoeden moet dit ook. Ook dient het hoofd van het lab dit aan te geven.

46
Q

Ziektebeelden geassocieerd met NTM infecties

A

huidinfecties en infecties weke delen, pulmonale infecties, gedissemineerde infecties, ontsteking van lymfeklieren in de hals.

47
Q

Welke testen moet je aanvragen bij het afnemen van een punctie met verdenking op meningitis:

A

Totaal eiwit, glucose gehalte, celgetal en onderverdeling in polymorfe en mononucleaire cellen, micro-organismen zichtbaar in gram-preparaat, bacteriële kweek.

48
Q

Waarom moet je groep A streptokokken behandelen?

A

Groep A streptokokken moeten snel worden behandeld om complicaties als acuut rheuma te voorkomen

49
Q

Waarbij speelt C3b een rol?

A

C3b speelt een rol bij de opsonisatie en bij het verwijderen van immuuncomplexen.

50
Q

Door welke cellen worden intracellulaire bacteriën gedood?

A

Intracellulaire bacteriën worden gedood door macrofagen en niet door cytotoxische T-cellen: die doden vooral virus geinfecteerde cellen.

51
Q

Waarvoor zijn IDC’s nodig in de lymfeklier?

A

Cellulaire antivirale immuunrespons en humorale immuunrespons tegen T-celafhankelijke antigenen

52
Q

Een 65-jarige vrouw werd in de afgelopen periode via een intramusculaire injectie gevaccineerd met het Moderna vaccin tegen het SARS-
CoV-2 virus. Dit vaccin is gebaseerd op mRNA coderend voor het spike (S-)eiwit van het virus. Zij verdroeg deze vaccinatie in eerste instantie prima, maar kreeg na 8 dagen wat last van een rode, iets verdikte plek op haar bovenarm, rond de plaats van de injectie. Deze bijwerking verdween na twee dagen.
Een mogelijke verklaring is het optreden van een reactie tegen lokaal geproduceerd S-antigeen.
Welke celtypen zijn betrokken bij het optreden van deze bijwerking, er vanuitgaand dat deze verklaring juist is?

A
  1. Spiercellen en/of lokale antigeenpresenterende cellen (Mf, DC) die het virus mRNA, ook na 8 dagen nog tot expressie brengen (1p)
  2. Virus Ag-specifieke T-cellen die circuleren, o.a. naar de geïnjecteerde spier (1p)
  3. Virus Ag-specifieke T-cellen die lokaal in de spier (opnieuw) worden geactiveerd (1p)
  4. Lokale endotheelcellen, die geactiveerd zijn, waardoor ze de T-cellen kunnen binden en transmigratie faciliteren (1p)
  5. Leukocyten (m.n. neutrofiele granulocyten) die door de lokaal geactiveerde T-cellen worden gerekruteerd naar de spier
53
Q

Wat is een kenmerk van follikels in de tonsillen?

A

Follikels in tonsillen bevatten meestal een follikelcentrum

54
Q

Welke delen van het antistof bepalen de effectorfunctie?

A

Alleen de constante delen van de zware keten bepalen de effectorfunctie van de antistoffen.

55
Q

Waaruit bestaat MALT?

A

MALT weefsel zit om de bronchus (BALT), de darm (GALT) en de neus/tonsillen (NALT)

56
Q

Welke micro-organismen zie je vooral op de huid?

A

Vooral grampositieve staphylococcen op de huid en soms ook gisten.

57
Q

Noem drie redenen waarom de PCR in de diagnostiek van virale infecties niet altijd kan worden gebruikt.

A

Virus kan al verdwenen zijn als er nog symptomen zijn. Plaats van virus is niet altijd (makkelijk) bereikbaar. Detectie limiet. Mutaties in de primer binding site voor PCR/probe

58
Q

Wanneer veroorzaakt EBV meningo-encephalitis?

A

EBV veroorzaakt enkel meningo-encephalitis bij immuungecompromitteerde mensen

59
Q

Voor wat voor infecties kan n. meningitis zorgen?

A

N. meningitidis kan infecties van gewrichten veroorzaken.

60
Q

Voorbeeld van auto-inflammatoire ziekte en een voorbeeld van een auto-immuunziekte

A

voorbeeld van een auto-immuunziekte: diabetes type I
Voorbeeld van auto-inflammatoire ziekte: mediterane periodieke koorts

61
Q

Wat is verschil in fagocytose tussen NG en mf

A

Neutrofiele granulocyt kan in tegenstelling tot een macrofaag geen vuildeeltjes fagocyteren.

62
Q

Wat zijn de opsonines?

A

antistoffen en complement

63
Q

Een 65-jarige vrouw werd in het voorjaar van 2021 via een intramusculaire injectie gevaccineerd met het Moderna vaccin tegen het SARS-
CoV-2 virus. Dit vaccin is gebaseerd op mRNA, coderend voor een eiwit van het SARS-CoV-2 virus. Zij verdroeg deze vaccinatie in eerste instantie prima, maar kreeg na 8 dagen wat last van een rode, wat opgezette plek op haar bovenarm, rond de plaats van de injectie. Deze bijwerking verdween na twee dagen.
Wat is een valide verklaring voor deze bijwerking?
A Antistoffen die na de vaccinatie zijn geproduceerd, binden aan mestcellen waardoor histamine wordt vrijgemaakt.
B Macrofagen, geactiveerd na de vaccinatie, zorgen voor de vorming van een granuloom op de plek van injectie.
C Virusspecifieke T-cellen die door de vaccinatie zijn geactiveerd, wekken een lokale ontstekingsreactie op, gericht tegen het viruseiwit dat in de spier tot expressie wordt gebracht.

A

Virusspecifieke T-cellen die door de vaccinatie zijn geactiveerd, wekken een lokale ontstekingsreactie op, gericht tegen het viruseiwit dat in de spier tot expressie wordt gebracht.

64
Q

Hoe rijpen Th0 cellen uit tot de verschillende types?

A
  • Door IL-6 en IL-21 wordt Th0 –> Tfh
  • Door TGF-bèta en IL-6 wordt Th0 –> Th17, door alleen TGF-bèta wordt het Treg.
  • Door IFN-y en IL-12 wordt Th0 –> Th1
  • En door IL-4 wordt Th0 –> Th2
65
Q

Wat zijn de functies van de platen van Peyer?

A

Functies platen van Peyer: Het onderdrukken van immuunresponsen door het stimuleren van regulatoire T-cellen. Het stimuleren van IgA productie tegen voedselantigenen

66
Q

Welke virussen kunnen een zoönose zijn ?

A

Hep E kan een zoönose zijn het kan in leverworst en paté zitten (varkens dragen dit bij), ook herpes A kan een zoönose zijn omdat besmette apen dit kunnen overdragen naar de mens. Daarnaast kan het West-nile virus worden overgedragen door besmette vogels.

67
Q

Noem drie andere mechanismen waarmee bacteriën fagocytose en vertering kunnen ontwijken:

A

: Toxine productie (celdood); Aanwezigheid bacterieel kapsel; Remmen fago-lysosoom fusie; Catalase productie - breekt H2O2 af; Kunnen het APC-vermogen verlagen; Kunnen uit fagosoom ontsnappen.

68
Q

Hoe delen bacteriën

A

binair

69
Q

Wat voor micro-organismen zien we in de darm/

A

In de darm zien we met name gram-negatieve staven en anaerobe bacteriën daarnaast zien we ook gram-positieve enterokokken in de darm.

70
Q

Bij welke parasieten zie je wel is bloed in de darm?

A

Entamoeba histolytica die kan nog wel eens invasief verlopen en bloed bij de ontlasting geven, Gardia lambia geeft geen bloed bij de ontlasting. Bij cryptosporiose wordt er ook geen bloed bij de ontlasting verwacht komt vaak voor bij herkauwers niet specifiek in Indonesië.

71
Q

Wat zit er in het HepB vaccin?

A

In het HepB vaccin zit: Aluminium hydroxyde, HBsAg eiwit, Pre-S1 en pre-S2 eiwit

72
Q

Welke test is na een HIV infectie als eerste positief en welke als laatste?

A
73
Q

wat zijn manieren om antivirale resistentie tegen te gaan / te voorkomen?

A
74
Q

De huidige SARS-CoV-2 vaccins beschermen slechter tegen nieuwe varianten zoals omicron.
Waardoor wordt dit veroorzaakt?

A

Door een verminderde respons van B-cellen tegen de omicronvariant. De T-cel respons blijft wel in tact ^

75
Q

Welke kokken zijn commensalen van de bovenste luchtwegen?

A

Meningokokken zijn commensalen van de bovenste luchtwegen.

76
Q

Waar vind affiniteitsmaturatie en isotype switching ook plaats?

A

Affiniteitsmaturatie en isotype switching vindt ook plaats in de milt

77
Q

Waarvoor het je AID nodig?

A

Je hebt AID nodig voor somatische hypermutaties en voor Isotype-switching