HC 3.2 Adaptieve immuunrespons Flashcards

1
Q

Welke cellen sturen CD4 helpercellen aan en door welke cellen worden CD4 helpercellen geïnstrueerd?

A

CD4 helpercellen sturen de reactie aan van de macrofagen, B-cellen en cytotoxische T-cellen. CD4 helpercellen worden geïnstrueerd door de APC’s.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welk systeem is de veroorzaker van chronische ontstekingen?

A

Adaptieve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is stap 1 in de anti-virus respons?

A

Stap 1: Een virus repliceert in een cel, hierbij zet die allerlei receptoren aan. Door activatie van de cytosolaire receptoren worden er cytokinen geproduceerd met name type 1 interferonen. Deze cytokinen zorgen voor initiatie van een anti-viraal programma in de cel zelf en in de cellen in de omgeving. Dit zorgt er voor dat de virussen minder makkelijk kunnen repliceren, hierdoor zwakt de virusreplicatie enigszins af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is stap 2 in de anti-virus respons?

A

Stap 2: Daarnaast worden er NK-cellen gerekruteerd. Deze kunnen de geïnfecteerde cellen killen met behulp van hun perforines en granzymes. Ook dat zorgt voor een afzwakking van de replicatie van dat virus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is stap 3 in de anti-virus respons?

A

Stap 3: De titer van het virus gaat pas echt naar beneden als er een cytotoxische T-celrespons op gang komt (deze respons heeft een paar dagen nodig om op gang te komen). De combinatie van het innate afweer samen met het adaptieve afweer is vaak voldoende om de virus titer naar 0 te brengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar vindt de initiatie van de adaptieve immuunrespons plaats?

A

De initiatie van een nieuwe adaptieve immuunrespons vindt plaats in de secundaire lymfoïde organen (lymfeklieren, milt, etc.). De eisen voor de activatie van de geheugencellen zijn minder streng: dat kan ook in perifere weefsels gebeuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe werkt het DC-contact met T-cellen in de lymfeklier?

A

DC hebben uitlopers waardoor ze veel contact kunnen maken met T-cellen in de lymfeklier. Een DC ontmoet meer dan 500 T-cellen/uur, een interactie duurt 3-5 min. Als er dan een match is, dan vinden er langdurige interacties plaats, dit kunnen interacties zijn van enkele uren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de stappen van T-cel activatie?

A
  1. De eerste stap in de DC-T interactie is de interactie tussen het MHC klasse II molecuul en de T-celreceptor. De moleculen CD4 en CD8 (in dit geval CD4) fungeren als een stabilisator van deze interactie. Deze interactie zorgt voor de activatie van de T-cel.
  2. De tweede reactie die plaats vindt noemen we de co-stimulatie. Dit gebeurt door middel van CD80/86 op de APC en CD28 op de T-cel. Dit zorgt voor een signaal waardoor de T-cel blijft overleven.
  3. Het derde signaal wordt gegeven door cytokines en die zorgen voor de differentiatie. En uiteindelijk voor de uitkomst van de T-cel, welke kant die op gaat differentiëren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de criss-cross activatie die plaats vindt bij antigeenpresentatie?

A

De eerste stap waarbij de T-cel geactiveerd wordt zorgt voor upregulatie van CD40L wat in combinatie met CD40 op de DC zorgt voor activatie van de DC, waardoor de DC CD80/86 upreguleerd, wat zorgt voor co-stimulatie van de T-cel. Hierdoor wordt er ook IL-2 gemaakt wat belangrijk is voor de overleving en voor de deling van de T-cel. Al die signalen samen zorgen voor de productie van cytokines en dit vormt signaal 3 wat nodig is voor de differentiatie. Uiteindelijk heb je dan een geactiveerde T-cel en een geactiveerde APC.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de immunologische synaps?

A

In het midden bevindt zich de TCR en MHC receptoren en de co-stimulatoire moleculen en aan de zijkant bevinden zich de ICAM1 en LFA1: dit zijn adhesiemoleculen (integrines) en deze zorgen ervoor dat de cellen goed bij elkaar gehouden worden, juist om het signaal zo goed mogelijk over te kunnen brengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat gebeurt er als je alleen signaal 1 hebt bij de T-cel activatie?

A

Als je alleen maar signaal 1 hebt voor de TCR dan gaat de cel of in apoptose of de cel wordt anergestisch (cel gaat niet dood, maar is niet meer responsief). Dit proces is ook nodig voor tolerantie, er wordt geen immuunrespons gemaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat gebeurt er als je alleen signaal 1 en 2 hebt bij T-celactivatie?

A

Bij signaal 1 en 2 dan gaan de cellen alleen delen, want er wordt IL-2 gemaakt. De cellen weten niet waar ze naartoe moeten differentiëren. Ze worden dus geen goede effector T-cellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat kan een onrijpe DC?

A

Een onrijpe DC (in circulatie, weefsel, lymfeklier (in rust)) zorgt voor tolerantie, deze DC’s kunnen wel veel endocyteren, maar ze hebben een lage expressie van MHC klasse II en een lage expressie van co-stimulatoire moleculen. Dit gebeurt ook bijv. om tolerantie op te wekken tegen dingen die je eet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat bepaald de DC maturatie?

A

De antigeen presentatie capaciteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat kan een rijpe DC?

A

Pas door microbiële factoren (TLR ligand) en een geactiveerde T-cel met CD40L dan wordt de onrijpe DC een geactiveerd rijpe DC. Deze DC zorgt voor immuniteit. Deze DC wordt minder goed in endocytose. Maar de cel krijgt betere antigeenpresentatie kwaliteiten: meer MHC klasse II tot expressie en meer co-stimulatoire moleculen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat doet CTLA-4?

A

CTLA-4 komt tot expressie op het moment dat de T-cel is geactiveerd. CTLA-4 kan ook binden aan de co-stimulatoire moleculen op DC’s. De affiniteit voor deze receptoren is hoger dan voor CD28. Deze binding vormt een rem op de T-cel activatie.

17
Q

Hoe werkt signaal 3 van de T-celactivatie?

A

De type en status van de APC is bepalend voor T-cel differentiatie. Er zijn Th0 cellen die door blootstelling aan cytokinen een richting op gaan differentiëren, dit doen ze door transcriptiefactoren aan te zetten. Dit leidt tot productie van cytokines die de reactie bevorderen. Je kunt op die manier effector Th cellen krijgen en regulatoire T-cellen.

18
Q

Wat bepaalt de Th cel differentiatie?

A
  • Hoe de APC wordt geactiveerd: De APC wordt zo geactiveerd door een pathogeen, door middel van de PRR. Dit zorgt dan voor een bepaald cytokinenprofiel, dit leidt dan de T-cel in de richting van een bepaalde differentiatie-pathway.
  • De omgeving: Daarnaast worden de APC’s beïnvloedt door de omgeving. Als er bijv. in de omgeving veel NK-cellen zijn die veel IFN-gamma maken zal dit van invloed zijn op de APC maar ook op de T-cellen zelf.
19
Q

Welk cytokine zorgt voor welke Ig subklasse switch?

A
20
Q

Wat zijn de functies van de verschillende delen van het antilichaam?

A

De Fab gedeeltes van het antistof zorgen voor de neutralisatie van de antigenen (bacteriën kunnen bijv. dan niet meer binden). Of er vindt agglutinatie plaats.
De Fc gedeeltes van het antistof zorgen voor:
- Complement activatie: zorgt voor lysis van de cel of bacterie
- Opsonisatie –> fagocytose
- Sensitisatie van mestcellen, NK-cellen en fagocyten

21
Q

Wat is de functie van cytotoxische T-cellen?

A

Cytotoxische T-cellen zorgen door binding van MHC-1 aan een antigeen voor lysis van de geïnfecteerde gastheercel. Ze doden niet direct het micro-organisme.

22
Q

Wat is de functie van Th1-cellen?

A

Als Th1 cellen zijn geactiveerd kunnen ze zorgen voor macrofaag hyperactivatie. Hierdoor maken de macrofagen nog meer cytokines en zijn hierdoor beter in staat om met name intracellulaire bacteriën beter te bestrijden.

23
Q

Wat zijn de routes die B-cellen kunnen afleggen?

A
  • recirculeren tussen bloed –> lymfeklier –> lymfe –> bloed
  • naar lymfeklierfollikel –> als ze het antigeen vinden dan activatie –> deling –> dan kunnen ze differentiëren naar plasmablasten –> dan migreren ze naar het merg LK (en daar blijven ze zitten als kort levende plasmacel) –> antistoffen (worden afgegeven aan de lymfe en komen op die manier in het bloed terecht)
  • follikelcentrumreactie: –> bij de follikelcentrumreactie worden geheugencellen gevormd –> efferente lymfe –> recirculeren
    tijdens de follikelcentrum reactie worden er ook lang levende plasmacel gevormd –> beenmerg, hier blijven de plasmacellen lang zitten in niches. En er vindt continue afscheiding van antistoffen plaats.
24
Q

Wat is de route die een T-cel aflegt?

A

Een naïeve T-lymfocyt circuleert tussen de lymfeklier en de circulatie. Als een T-cel geactiveerd wordt door een APC, zal deze een effectorcel worden en kan deze naar het weefsel als effector T-cel. Ook worden geactiveerde T-lymfocyten omgezet naar geheugencellen. Hiervan zijn er twee soorten: de effector geheugencel (CCR7-) en de centrale geheugencel (CCR7+). De centrale geheugencel heeft een chemokinereceptor die ervoor zorgt dat deze cellen (net als de naïeve T-cel) tussen de lymfeklier en de circulatie kunnen bewegen. De effector geheugencel zit alleen in de circulatie en kan een effectorcel worden als er in de weefsels een immuunreactie nodig is. Dit gaan dan over een secundaire respons, omdat het lichaam bij de primaire respons eerst nog geheugencellen moet vormen. De centrale geheugencel die kan ook naar de weefsels maar doet dit pas als die zelf opnieuw is geactiveerd. De effectorcel in het weefsel kan na de immuunreactie in apoptose gaan (de meeste) of ze worden weefsel-residente geheugencellen.

25
Q

Welke chemokines zijn belangrijk voor T-cellen en B-cellen?

A

De chemokines die belangrijk zijn, zijn CXCL13 voor B-cellen (follikels) en CCL19 en CCL 21 voor T-cellen.

26
Q

Wat is SP-1? En hoe kan hier medicatie op worden gericht?

A

Sphingosine-1-fosfaat (SP-1) is belangrijk voor de migratie van leukocyten uit de lymfeklier. Daarvan is de concentratie hoog in bloed en lymfe en laag in de weefsels.
Er zijn farmacologische middelen die de receptor voor SP-1 internaliseren, waardoor die niet meer op het oppervlak zit. En hierdoor is de cel niet meer gevoelig voor SP-1 en blijft die in de lymfeklier.