Extra leren 2a2 Flashcards

1
Q

indicatie HSCT

A

MM, agressief non-Hodgkin, testiscarcinoom en mammacarcinoom, MS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

host vs graft disease

A

afstoting veroorzaakt door residuale T-cellen in de ontvanger; hangt af van conditioneringsregime, mate tot mismatch, aantal T-cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

graft vs host disease

A

veroorzaakt door alloreactieve Tcellen van donor door verschil in HLA antigenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

myeloablatieve conditionering

A

een chemotherapie met hoge doses, meestal op basis van alkylerende agentia, gebruikt in zowel auto- als allo-HSCT. Ze veroorzaken per definitie ernstige en langdurige cytopenie die tot 21 dagen aanhoudt en een stamceltransplantaat noodzakelijk maakt om te herstellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

5 pijlers WHO

A
  1. morfologie
  2. fenotype
  3. genotype
  4. fysiologische tegenhanger
  5. klinische kenmerken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Reed Sternbergcellen

A

CD30 en 15 positief, 20 negatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

EUS

A
  • linkszijdige deel bovenste deel mediastinum
  • subcarinale klier
  • onderste deel mediastinum beiderzijds
  • linker (en rechter) bijnier (via de maag)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

EBUS

A
  • bovenste deel mediastinum beiderzijds
  • subcarinale klier
  • hilaire klieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Baker 1

A

geen contractuur, zachte borst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Baker 2

A

minimale contractuur, palpabel maar niet zichtbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Baker 3

A

matige contractuur, palpabel en zichtbaar implantaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Baker 4

A

ernstige contractuur, harde en pijnlijke borsten eventueel verplaatsing van het implantaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

marges plaveisel stad 1

A

5 mm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

plaveisel stad 2 marge

A

10 mm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

voordelen NDV

A

animaal virus dus veilig voor mensen, bewezen effectief in klinische trials

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

nadelen NDV

A

lage effectiviteit, potentieel gevaarlijk voor omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

oncolytische virussen, veiligheid

A

Veilig voor zowel gastheer (niet ziekteverwekkend voor patiënt) als mensen EN DIEREN in de omgeving)
Wordt niet geïncorporeerd in het genoom en kan niet recombineren met andere virussen (niet muteren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

oncolytisch virus, effectief

A

Induceert Oncolyse van cellen (tumor degeneratie)
Opwekken van - of verbeteren van- tumor gerichte immuun response

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

typisch voor Burkitt

A

LHD verhoogd en urinezuur; reageert goed op chemo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

therapie diffuus grootcellig B-cel lymfoom

A

3 kuren rituximab CHOP en radiotherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

behandeling folliculair

A

in principe niet, alleen bij klachten rituximab en chemo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wanneer best supportive care

A

alleen voor zorgen dat een patiënt geen pijn heeft en zich zo comfortabel mogelijk voelt. Er worden dan geen behandelingen uitgevoerd die de patiënt genezen of het leven verlengen.

bij slechte conditie en geen genezing mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

transsudaat

A

een vloeistof die vanuit het vaatstelsel van een organisme lekt naar de buitenwereld of lichaamsholte veroorzaakt door hydrostatisch of osmotische drukverschil bij intact epitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

exsudaat

A

vloeistof die vanuit het vaatstelsel van een organisme lekt naar de buitenwereld of naar een lichaamsholte via een wond of ontsteking

een ontsteking is een exsudaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

mammaprint doel

A

om op basis van deze extra prognostische factor overbehandeling te beperken

met een set van 70 genen wordt beoordeeld of een tumor agressief is of niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

risicofactoren blaaskanker

A

roken, medicatiegebruik/VG, familieanamnese, omgevingsfactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

watchfull waiting

A

niet curatief behandelen, af en toe PSA prikken en palliatie indien nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

active surveillance

A

regelmatige controles, uitstel van curatieve behandeling tot progressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

p-waarde

A

de kans dat de in de verdeling gegeven waarde door de nulhypothese van de toetsingsgrootheid wordt behaald of overschreden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Mann Withney toets

A

een verdelingsvrije statistische toets waarbij wordt nagegaan of twee onafhankelijke steekproeven uit dezelfde populatie of verdeling komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

excisie melanoom Breslow

A
  • breslow <2 mm is re-excisie met 1 cm marge
  • breslow >2 mm is re-excisie met 2 cm marge
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hoe is curatie MDS mogelijk

A

alleen bij allogene stamceltransplantatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

supportive care MDS

A

bij zeer laag/laag risico; transfusie ery’s/trombo, EPO

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

hoog/zeer hoog risico MDS

A

chemo via AML protocol, azacitidine of lenalidomide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

voordelen navelstrengbloed

A
  • stamcellen direct beschikbaar
  • HLA match minder belangrijk
  • T-cellen naïef > minder kans op graft vs host ziekte
  • geen risico voor donor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

nadelen navelstrengbloed

A
  • weinig stamcellen dus kans op falen
  • tragere repopulatie en herstel immuniteit
  • transplantaat maar eenmalig beschikbaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

wat is een verdubbelingstijd voor een goedaardig proces

A

> 400 dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

farmacokinetiek

A

wat doet lichaam met medicijn; hoeveel komt er in lichaam, waar gaat het zitten en hoe verdwijnt het

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

farmacodynamiek

A

wat doet het medicijn met lichaam; toxiciteit en effectiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

E1 en E2

A

starten virale replicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

E6

A

heeft interactie met p53 > wordt daardoor versneld afgebroken door gastheercel

onderdrukt apoptose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

E7

A

heeft interactie met Rb van gastheercel > E2F komen vrij > proliferatie en DNA replicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

E5

A

stimuleert proliferatie door EGFR activatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

volgorde HPV

A
  1. Onderdrukking van de lokale immuunrespons door HPV eiwitten.
  2. Integratie van het papillomavirus (HPV) DNA in het gastheergenoom.
  3. Optreden van multipele chromosoom-afwijkingen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

kenmerken diffuus grootcellig B-cel lymfoom

A
  • agressief beloop
  • hogere leeftijd
  • CD20 expressie
  • meest frequent voorkomende vorm van lymfoom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

kenmerken Hodgkin lymfoom

A
  • Reed Sternberg cellen
  • jongere leeftijd
  • meestal laag stadium
  • lymfogene verspreiding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Hodgkin lymfoom, stad 3 (wat past erbij)

A

18 jarige jongen met vergrote okselklieren
- jeuk
- vergrote klieren oksels en liezen
- PET positieve oksels, mediastinum, retroperitoneaal, liezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat past bij slecht risico AML

A

70 jarige man met gezwollen tandvlees
- tandvleesbloedingen
- bleek, petechiën
- RUNX1 mutatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat past bij Burkitt lymfoom, stadium 2

A

vrouw van 42 met nachtzweten
- koorts en nachtzweten
- snel groeiende klier in hals
- t (8;14) betrokkenheid van myc gen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat past bij MM

A

vrouw van 54 met botpijn
- botpijn
- geen bijzonderheden in LO
- sterk verhoogde vrije licht ketens kappa tov lambda

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat past bij CML

A

66 jarige man zonder klachten
- vergrote milt en lever
- BCR ABL positief
- geen klachten en geen afwijkingen in screening

53
Q

DD bij een 20 jarige man met vergrote klieren in de hals met overmatig transpireren

A

lymfoom, sarcoidose, virale infectie

54
Q

Welk type lymfoom heeft een agressief beloop en moet snel behandeld worden?

A

Burkitt

55
Q

welk lymfoom is chronisch?

A

folliculair

56
Q

Wat weet je na een SNP bij melanoom?

A
  • je weet prognose beter
  • patient komt in aanmerking voor adjuvante chemo als positief
57
Q

Wat komt vaak voor bij een urineafleiding?

A

hoog chloor, lage pH, hoge bicarbonaat

58
Q

Wat is waar over PDX?

A

Elk humaan signaal (genexpressie) in de xenograft is afkomstig van tumorcellen

59
Q

replicatie onderzoek

A

exact kopiëren wat iemand anders heeft onderzocht

60
Q

waarbij blindeer je?

A

RCT en diagnostische studies

61
Q

waarbij doe je allocation concealment?

A

RCT

62
Q

welk model bij geen heterogeniteit

A

fixed en random

63
Q

welk model bij heterogeniteit

A

alleen random

64
Q

wat is meest nauwkeurige curatieve behandeling prostaatca met minste bijwerkingen na 2 maanden

A

uitwendige bestraling want geeft pas na een jaar erectiele stoornissen

65
Q

Welk onderdeel van het rapport van de prostaatbiopten zegt het minst over de te verwachten prognose

A

aanwezigheid van ontstekingsfiltraat

66
Q

Welke behandelingen worden bij voorkeur toegepast bij uitgebreide actinische keratosen

A

Efudix, Aldara, fotodynamische therapie

67
Q

Wat is het meest voorkomende expressieprofiel van ER en Her2Neu

A

ER+, Her2Neu-

68
Q

Voorbeelden late toxiciteit bij radiotherapie mammacarcinoom

A

fibrose, teleangiectasie, hartschade, longfibrose, lymfoedeem van arm, hypertrofie mamma

69
Q

Noem twee manieren om een gebied van DCIS voor de operatie te lokaliseren

A

jodiumbron, draad, Technetium-99m

70
Q

Op wat heb je meer kans bij asbestlichaampjes in longen?

A

mesothelioom, adenocarcinoom

71
Q

waarop kan pancytopenie icm keelpijn en koorts sinds 2 weken duiden en wat doe je dan?

A

AML, leukocytendifferentiatie

72
Q

Waarop kunnen lage leuko’s en segmentkernige neutrofiele granulocyten gezien, aangevuld met staafkernige neutrofielen,
metamyelocyten, myelocyten en enkele promyelocyten en blasten duiden

A

CML

73
Q

In welk orgaan worden neutrofiele granulocyten uit circulatie verwijderd?

A

milt en beenmerg

74
Q

Welke antigenen spelen een centrale rol in de acceptatie of afstoting van weefsels

A

humane leukocyten antigenen

75
Q

Noem drie diagnostische procedures op beenmerg die van belang zijn voor de diagnostiek en prognose-bepaling van
MDS

A

morfologie, pathologie, cytogenetica

76
Q

Waardoor kan MDS niet veroorzaakt worden

A

Langdurige deficientie voor vitamine B12 of foliumzuur kan een rol spelen

77
Q

Waardoor kan MDS veroorzaakt worden

A
  • De oorzaak hiervan is meestal onbekend.
  • Expositie aan benzeen of petroleumderivaten kan een rol spelen.
  • Erfelijke aanleg kan een rol spelen.
  • Behandeling met chemo- en/of radiotherapie voor een andere maligniteit kan een rol spelen
78
Q

Welke gegevens is het meest belangrijk bij de beslissing om te bepalen of een erytrocytentransfusie nodig is?

A

anemie gerelateerde klachten

79
Q

milde dysplasie Pap

A

Pap 1/2, CIN 1 > 1/3e van cellen onrustig

80
Q

matige dysplasie Pap

A

Pap 3a, CIN 2 > 2/3e van cellen onrustig

81
Q

Ernstige dysplasie Pap

A

Pap3a2/3b, CIN 3 > alle cellen tot basaalmembraan onrustig

82
Q

Carcinoom in situ of cervixcarcinoom Pap

A

Pap 4 of 5 > afwijkende cellen zijn door de basaalmembraan heen gedrongen

83
Q

PIF document

A

Dit document geeft de potentiele proefpersoon gelegenheid de informatie over de studie te delen en desgewenst te bespreken met mensen
in zijn omgeving, bijvoorbeeld de huisarts.

84
Q

Centrale Limiet Stelling

A

Steekproefgemiddelden zijn normaal verdeeld rond het populatiegemiddelde met een spreiding die afhangt van de populatiestandaarddeviatie en van de steekproefgrootte.

85
Q

benigne prostaathyperplasie

A

nodulaire toename van stroma en klierbuizen bekleed met tweelagig epitheel

86
Q

overgediagnosticeerde borstkanker

A

Borstkankers ontdekt bij screening, die zonder screening nooit gediagnosticeerd zouden zijn.

87
Q

Deficit incidence

A

Daling van de borstkanker incidentie onder de baseline incidentie in de leeftijdsgroep die niet meer in aanmerking komt voor screening

88
Q

uitzaaiingen die relatief vaak voorkomen bij lobulair mammacarcinoom

A

leptomenigeaal, naar ovaria, rondom holle organen, peritonitis carcinomatosis

89
Q

triple negatief mammacarcinoom

A

vooral bij BRCA1 en PALB2 mutaties

90
Q

indicaties pleurodese

A

Snel recidiverend en symptomatisch vocht
- Bewezen maligne vocht
- Ontlastende punctie heeft verlichting dyspnea gegeven
- Behoorlijke levensverwachting (>3 maanden)

91
Q

exsudaat

A

ontstaat door plaatselijke oorzaak, zoals een ontsteking

92
Q

transsudaat

A

ontstaat door oorzaken elders, zoals verschillen in hydrostatische druk of osmotische druk. Transsudaten bevatten daardoor
veel minder eiwit. Datzelfde geldt ook voor de stof LDH

93
Q

goede dood in Westerse wereld

A

Pijn-vrije dood
- Erkenning van de dood
- Thuis, omgeven door vrienden en familie
- Een afgeronde dood
- Het proces naar de dood toe als persoonlijke groei
- Sterven op een manier die past bij de individualiteit

94
Q

Wanneer wordt echo oksel toegevoegd?

A

als een maligne tumor niet uit te sluiten is.

95
Q

ductaal

A
  • functioneel E-cadherine
  • cellen liggen in veldjes bij elkaar
  • goed afgrensbaar
  • operatief
96
Q

lobulair

A
  • geen functioneel E cadherine
  • cellen liggen los van elkaar
  • groei is diffuus en niet goed afgrensbaar
  • chemotherapie
97
Q

Fanconi anaemie

A

hebben vanaf hun geboorte een of meerdere afwijkingen en krijgen al op
jonge leeftijd kanker. Om dit te diagnosticeren worden gekweekte cellen behandeld met mitomycine C. Je
kijkt vervolgens naar het aantal chromosoombreuken.

98
Q

Ziekte van Hirschsprung

A

Klachten op jonge leeftijd
Anale reflex afwezig

99
Q

voorlopers PCC

A

AK en morbus Bowen

100
Q

voorloper melanoom

A

lentigo maligna, melanoma in situ, congenitale naevus

101
Q

laag risico BCC

A

superficieel, nodulair, romp, <2cm, primair

excisie met 3 mm marge

102
Q

hoog risico BCC

A

sprieterig, micronucoulair, H-zone, > 2cm, recidief

excisie met minimaal 5 mm

103
Q

bcc kenmerken

A
  • ulceraties
  • opstaand randje
  • huidkleurig
  • glazig
  • teleangiectasieën
  • erythematosquameuze laesie
104
Q

pcc kenmerken

A
  • ulceraties
  • slijmvliezen
  • keratose
  • AK
  • pijn bij palpatie
  • zonbeschenen huid
105
Q

melanoom kenmerken

A
  • wisselende pigmentatie
  • asymmetrisch
  • ongelijke begrenzing
  • > 6 mm
  • huidkleurig
  • bloedend
106
Q

Wanneer chemo spoeling?

A

laag/intermediate risico patiënten, mag geen perforatie zijn

107
Q

immunofenotypering

A

analyse van bloedcellen op basis van flowcytometrie. Bij immunofenotypering worden celmembraanstructuren (membraan-gebonden eiwitten) van bloedcellen in kaart gebracht. Flowcytometrie kent vele toepassingen waaronder het opsporen van kankercellen in bloed bij de diagnostiek van leukemie.

108
Q

moleculair onderzoek

A

DNA onderzoek

109
Q

cytologie

A

onderzoeken we cellen van het menselijk lichaam. Dit zijn cellen uit bijvoorbeeld urine of ander lichaamsvocht

110
Q

histologie

A

onderzoek naar de bouw en functies van biologische weefsels

111
Q

cytogenetisch onderzoek

A

chromosomen onderzoek

112
Q

Welke metastaseringsvormen zijn mogelijk bij melanoom

A

in transit, satelliet en lymfogeen

113
Q

volgorde cervixcarcinoom

A
  1. binding van viruspartikels aan de buitenzijde van het celmembraan
  2. stimulatie van celproliferatie en onderdrukking van apoptose
  3. partiële integratie van papillomavirus DNA in het genoom van de gastheercel
  4. optreden van multipele chromosoom-afwijkingen
114
Q

publicatiebias

A

de vertekening die ontstaat als bij wetenschappelijk onderzoek de positieve resultaten wel, maar negatieve of onduidelijke resultaten niet gepubliceerd worden

115
Q

indicaties om bij een patiënt met een primair rectumcarcinoom neoadjuvante chemoradiotherapie te geven

A

1 Bedreigde resectiemarge (MRF+)
2 T4 rectumcarcinoom
3 Positieve lymfklieren (cN+)

116
Q

Welke dimensie wordt met de T beschreven bij GI carc

A

Tumor invasie

117
Q

Noem drie factoren die van invloed kunnen zijn op de farmacokinetiek

A

co-medicatie, genetische factoren, lifestyle

118
Q

‘farmacodynamiek’

A

De eigenschappen van het medicijn m.b.t. de werking ervan via de bindingsplaats.

119
Q

voorstadium cervixcarcinoom

A

cervicale intraepitheliale neoplasie (CIN)

120
Q

Welke microscopisch kenmerk van een biopt genomen uit de prostaat past niet bij prostaat adenocarcinoom

A

aanwezigheid van basale cellen

121
Q

machine learning

A

onderdeel van kunstmatige intelligentie dat gebruikmaakt van
statistische modellen om voorspellingen te ontwikkelen; vorm van predictief modelleren

122
Q

Waarvan maakt machine learning gebruik?

A

maakt gebruik van algoritmen om
empirisch te leren van gegevens, deze te analyseren en op basis van die analyse voorspellingen
te doen.

123
Q

deep learning

A

een subset van machine learning die leert door gegevens te verwerken met behulp van kunstmatige neurale netwerken.

124
Q

kunstmatig neuraal netwerk

A

computermodellen gebaseerd op neurale verbindingen in de menselijke
hersenen

125
Q

waarvoor wordt deep learning gebruikt?

A

om nieuwe inzichten op te doen

126
Q

data analyse

A

omvat niet alleen de analyse, maar ook eerdere stappen om gegevensanalyse uit te voeren.

127
Q

proces data analyse

A
  1. identificeren van een vraag of
    probleem om op te lossen en het verzamelen van gegevens die helpen bij het beantwoorden van
    deze vraag.
  2. De volgende stap is het reinigen van de gegevens door duplicaten of inconsistenties te verwijderen en de gegevens te standaardiseren.
  3. Pas na deze stap kan de analyse en
    interpretatie van de gegevens plaatsvinden.
128
Q
A