2a2 extra Flashcards

1
Q

3 stappen PD1 checkpoint inhibitors

A
  1. T cellen herkennen tumorcellen als target voor een immuunrespons 
  2. Met immuuntherapie blokkeren van de rem/blokkeren negatieve feedback op T-cellen 
  3. Hierdoor stimuleren antitumor respons van T-cellen 
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Verschil machine learning en deep learning

A

Bij Machine Learning worden er kenmerken uit een beeld (MRI) afgeleid die aan het systeem worden aangeboden. Bij Deep Learning wordt
het hele beeld aangeboden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de belangrijkste reden dat na het vinden van een lead compound het proces van ontwikkeling hiervan tot een
bruikbaar medicijn in de preklinische fase tot stilstand komt

A

farmacokinetische eigenschappen zijn niet goed, wat blijkt uit proefdieronderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

war on cancer

A

de nadruk lag veel te sterk op individuele (chemo)therapie en veel te weinig op preventie, waardoor
belangrijke kansen waren gemist om de sterfte aan kanker omlaag te brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

lange termijn complicaties urinedeviatie volgens Bricker

A
  1. Parastomale hernia 
  2. metabole acidose 
  3. nierfunctieverslechtering 
  4. stenose van de ureter-Bricker anastomose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat moet je beoordelen volgens Jadad bij RCT

A

randomiseren, blinderen en withdrawls and dropouts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wanneer is een uitkomst significant met t-waarden?

A

als de gevonden absolute t-waarde groter is dan de absolute kritische waarde van t

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke vraag bij kweken van tumorplakjes?

A

kunnen we mbv tumorbiopten een therapierespons voorspellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

CDX/PDX modellen vraag

A

wat is de opname van een targeted drug in tumorweefsel ten opzichte van omliggend gezond weefsel?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

vraag 2D cellijn

A

welke genen worden tot expressie gebracht in epitheelcellen na stimulatie androgeenreceptor met testosteron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

incidentie

A

aantal nieuwe gevallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

LO huidtumor

A
  • Opmeten van de tumor/meten/ grootte bepalen 
  • Voelen of de tumor los is van de onderlaag/voelen of hij vastzit 
  • Lymfeklieren HH palperen/voelen naar lymfeklieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Doel reconstructieve ingreep gelaat

A
  • Sluiten open wond en beschermen onderliggende vitale structuren 
  • Herstel van functie
  • Herstel van vorm/kleur/contour/esthetiek 
  • Minimale donormorbiditeit. 
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

xeroderma pigmentosum

A

DNA repair systeem werkt niet goed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Oculocutaan albinisme

A

patiënten verbranden heel snel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

familiair melanoom

A

geassocieerd met alvleesklierkanker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

basaalcelnaevus syndroom

A

gaat vaak gepaard met kaakcysten en pitting van handpalmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

waaraan een familie waarin borstkanker voorkomt moet voldoen om te spreken van familiair borstkanker en
er een indicatie is voor genetisch onderzoek.

A
  • een patient met mammacarc <40 jaar
  • bilateraal mammacarc met 1e tumor < 50 jaar
  • triple negatief mammacarc onder 60 jaar
  • man met mammacarcinoom
  • 2+ eerstegraads verwanten met mammacarc voor 50 jaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

klachten v. cava superior syndroom

A

hoofdpijn, dyspnoe, moeite om ogen open te krijgen in de ochtend, zwelling gelaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

LO v. cava superior syndroom

A

zwelling gelaat/hals, venetekening thorax

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

operabiliteit inschatten

A

performance status, longfunctieonderzoek, geriatrisch assessment, voedingstoestand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

symptomen Horner syndroom

A

miosis, ptosis, anhydrosis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke celtypen en gebieden spelen een rol bij filtering van bloedbaan in de milt

A

rode pulpa, macrofagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

IPI score
(lymfomen)

A
  • leeftijd > 60
  • LDH >1x normaal
  • performance status boven of gelijk aan 2
  • stadium 3 of 4
  • > 1 extranodale laesie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

indicatie bloedtransfusie

A

afhankelijk van tijd van ontstaan, leeftijd, klachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

bloedgroep compitabiliteit

A

Bloedgroep A: kan bloed doneren aan bloedgroep A en AB. Het kan alleen bloedgroep A en O ontvangen.

Bloedgroep B: kan bloed doneren aan bloedgroep B en AB. Het kan alleen bloedgroep B en O ontvangen.

Bloedgroep AB: kan alleen bloed doneren aan bloedgroep AB. Het kan bloed uit alle bloedgroepen ontvangen.

Bloedgroep O: kan bloed aan iedere bloedgroep doneren. Het kan enkel bloed uit bloedgroep O ontvangen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

irregulaire antistoffen

A

zijn normaal niet in het bloed aanwezig. Het zijn afweerstoffen tegen andere bloedgroepen dan A en B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

nadelen bloedtransfusie

A
  • Hemolytische transfusiereactie
  • Koorts
  • Allergische reactie
  • Overdracht ziekteverwekker
  • TRALI
  • Ijzerstapeling
29
Q

indicaties groeifactoren

A

anemie, leukopenie, trombopenie

30
Q

SDD profylaxe

A

Om te voorkomen dat men ziek wordt van bacteriën in de darm door daling van leuko’s, wordt voordat men met de chemotherapie start begonnen met SDD-medicatie.

31
Q

paraneoplasie

A

Groep van symptomen die zich voordoen wanneer de door de kankercellen afgescheiden stoffen de werking van organen of weefsels verstoren, of deze laatste nu dichtbij of ver van de tumor liggen.

32
Q

stad 1 NSCLC

A

operatie

33
Q

stad 2 NSCLC

A

operatie evt met (neo)adjuvante chemo-immunotherapie of doelgerichte therapie

34
Q

stad 3 NSCLC

A

operatie evt met (neo)adjuvante chemo-immunotherapie of doelgerichte therapie of Chemotherapie + immunotherapie

35
Q

stad 4 NSCLC

A

chemotherapie en/of immunotherapie of doelgerichte behandeling

36
Q

stad 1,2 SCLC

A

operatie gevolgd door chemo

37
Q

stad 3 SCLC

A

chemoradiotherapie

38
Q

stad 4 SCLC

A

chemotherapie

39
Q

belangrijkste etiologische factoren bij ontstaan mammacarcinoom

A
  • Toegenomen leeftijd
  • Mutatie BRCA1 en 2
  • Geografische regio
  • Dicht klierweefsel
  • Atypische benigne proliferatief borstklierafwijkingen
  • Bestraling op mediastinum in VG
  • Eerder mammacarcinoom in VG
40
Q

symptomen mammacarcinoom

A

a. Meest voorkomend: palpabele afwijking in de mamma
b. Ingetrokken tepel
c. Inflammatie van de mamma (peau d’orange), ulceratieve afwijkingen
d. Pijn is slecht zelden de primaire klacht

41
Q

DCIS

A
  • Groeit in buissystemen.
  • Vaak microkalk zuchtbaar
  • Cellen zijn sterk begrensd
42
Q

LCIS

A
  • Geen symptomen en meestal geen calcificaties
  • Toevalsbevinding
  • Diffuus en bilateraal door verlies E-cadherine
  • Patienten niet geopereerd, wel vervolgd
43
Q

dormant cells

A

kunnen lang aanwezig zijn in het beenmerg vóórdat ze zich ontwikkelen in metastasen.

44
Q

contra-indicaties oncoplastische chirurgie

A
  • T4 tumoren
  • Hoge kans op irradicale resectie
  • Multicentrisch mammacarcinoom
  • Microcalcificaties door hele mamma
  • Inflammatoir carcinoom
45
Q

voordelen prothese reconstructie

A

relatief eenvoudig, korte OK-duur, geen extra littekens, geen desastreuze complicaties

46
Q

nadelen prothese reconstructie

A

twee ingrepen nodig, minder natuurlijk, kans op kapselcontractuur, kans malpositie, niet na RT, vaak revisie nodig.

47
Q

voordelen latissimus dorsi

A

gemiddelde moeilijkheidsgraad, goed doorbloed weefsel, introductie huid, natuurlijker, ook na RT mogelijk, geen desastreuze complicaties

48
Q

nadelen latissimus dorsi

A

opoffering LD, draaien pt perop, extra litteken, seroom rug, vaak 2 ingrepen, kans op kapselcontractuur en prothesemalpositie

49
Q

voordelen DIEP

A

volledig lichaamseigen, introductie huid en volume, natuurlijk aspect, ook na RT mogelijk, één ingreep, buikwandcorrectie, kan tertiair

50
Q

nadelen DIEP

A

technisch (relatief) complex, lange OK-duur, kans op grotere complicaties, verscheidene (relatieve) contra-indicaties, extra littekens

51
Q

numerieke variabele

A

hoeveelhedend

52
Q

discreet (numeriek)

A

gehele getallen

53
Q

continu (numeriek)

A

reële getallen (lengte, gewicht etc)

54
Q

nominaal

A

geen ordening (geslacht, klacht)

55
Q

ordinaal

A

wel rangorde (ernst ziekte, stagering tumor)

56
Q

Wanneer gebruik je lineaire regressie analyse?

A

bij verklarende variabelen

57
Q

Wanneer logischtische regressie analyse?

A

bij een dichotome uitkomst (kan gerelateerd worden aan één of meer factoren)

58
Q

Wanneer gewone regressie analyse?

A

voor continue variabele

59
Q

standaardafwijking

A

standaarddeviatie/ wortel (steekproef)

60
Q

punten voor ontwikkelen AI systeem

A
  • privacy
  • generaliseerbaarheid
  • selectiebias
  • arts is eindverantwoordelijk
61
Q

zorgvuldigheidseisen

A
  • uitzichtloos en ondraaglijk lijden
  • patiënt is goed geïnformeerd
  • vrijwillig en weloverwogen beslissing
  • geen andere redelijke oplossing
62
Q

Geneesmiddel ontdekking stappen

A
  1. therapeutic concept
  2. target selection
  3. target validation
  4. lead finding
63
Q

effect roken op CYP1A2

A

induceert CYP1a > verlaagt geneesmiddelconcentratie

64
Q

effect roken op CYP2D6

A

geen effect

65
Q

graptefruit en CYP3A4

A

remt het > hogere concentraties

66
Q

rode pulpa

A

zorgt voor de verwijdering van beschadigde, geïnfecteerde en/of verouderde rode bloedcellen en bevat tevens een extra voorraad bloedplaatjes voor de bloedstolling.

67
Q

witte pulpa

A

onderdeel van afweersysteem

68
Q

follikels milt

A

naïve B-lymfocyten die zowel IgM als IgD tot expressie brengen

69
Q
A