Zelftoets na L4 Flashcards
Echtpaar E uit Den Bosch gaat met de trein een dagje naar een kennis
in Maastricht. Ïn Maastricht zien ze in de etalage van een antiquair een
prachtige notenhouten kast staan. De zaak blijkt echter nog dicht te
zijn. Op de kast staat een prijs van Ê 950 aangegeven. Die prijs lijkt hun
alleszins redelijk. Op de terugweg naar het station wandelen ze samen
met hun kennis de heer T langs de antiquair om de kast aan T te laten
zien. de zaak blijkt echter nog steeds dicht te zijn. omdat het echtpaar
niet elke dag in Maastricht komt, vTagen ze T of hij de kast in hun naam
wil kopen. T komt toch de volgende week op bezoek en kan dan de kast
in zijn stationcar meenemen naar Den Bosch. Het echtpaar pint nog snel
wat geld en overhandigt T de benodigde Ê 950.
De volgende dag koopt T de kast. Zelf vindt hij de kast maar niets, want
overal ziet hij kleine gaatjes, maar hij houdt ook niet van antiek.
Echtpaar E wel en nu hij hen beloofd heeft deze kast te kopen, doet hij dat
ook. Wanneer T de kast komt brengen, is het echtpaar vreselijk ontdaan ·
De hele kast zit vol houtworm. A1s ze dat geweten hadden, zouden ze
deze kast nooit hebben gekocht.
a Wanneer is in deze casus sprake van eigenlijke (onmiddellijke) vertegen woordiging en wanneer van middellijke verlegenwoordigingT
quair gebondenT
b Is het echtpaar E in casu door T aan een overeenkomst met de
antiquair gebonden?
C Aan de hand van welke wetsartikelen dient te worden vastgesteld of
een tussenpersoon al dan niet in naam van de opdrachtgever handelt?
Verwerk in uw antwoord relevantejurisprudentie.
d Indien sprake is van eigenlijke vertegenwoordiging kan het echtpaar
E dan nog iets ondernemen om van de boekenkast af te komen?
e Hoe luidt uw antwoord op vraag d, indien sprake is van middellijke
vertegenwoordiging?
a Van eigenlijke vertegenwoordiging is sprake indien T in naam van en
voor rekening van het echtpaar E de koop met de antiquair heeft gesloten. Er is dan een overeenkomst tussen het echtpaar E en de antiquair
tot stand gekomen (art. 3 : 66. Eerste lid, Bw).
Van middellijke vertegenwoordiging is sprake als T weliswaar voor rekening van E maar op eigen naam de overeenkomst heeft gesloten. Er is
dan een overeenkomst tussen T en de antiquair tot stand gekomen.
b om van volmacht te kunnen spreken dient te worden voldaan aan de
twee in artikel 3 : 60. Eerste lid. Bw gestelde vereisten :
-de vertegenwoordiger moet de bevoegdheid tot vertegenwoordiging
hebben. En
-hij moet in de hoedanigheid van vertegenwoordiger handelen mi
moet met andere woorden’in naam van’de principaal handelen).
Uit de casus blikt niet of T de kast in naam van het echtpaar E of op
zijn eigen naam heeft gekocht. Onduidelijk is derhalve of T zijn
volmacht ex artikel 3 : 66. Eerste lid, Bw heeft uitgeoefend.
C De vraag of een tussenpersoon wel of niet in naam van een ander
handelt dient te worden beoordeeld aan de hand van de artikelen 3 : 33
en 3 : 35 Bw. Het gaat erom dat de derde weet dat niet de tussenpersoon
zelf. Maar zijn achterman wederpartij is. Zie ook HR 11 maart 1977,-iT
1977. 521 (Kribbebijter) :’Beslissend is wat de wederpartij omtrent de
hoedanigheid waarin de tussenpersoon is opgetreden heeft
aangeno
men en mogen aannemen. Alsook wat deze tussenpersoon van zijn kant
omtrent de voorsteuing van de wederpartij daaromtrent heeft
aange
nomen en mogen aannemen.’(Een dergelijke formulering gebruikte de
Hoge Raad ook in het zgn. Misverstandarrest. HR 17 december 1976,-IJ
1977. 241)-
d Bij eigenlijke vertegenwoordiging. Heeft T als gevolmachtigde in
naam van en op rekening van zijn volmachtgever (echtpaar E) de kast
gekocht. Er is derhalve een overeenkomst totstandgekomen tussen
echtpaar E en de antiquair.
De volmachtgevers (echtpaar E) dwaalden evenwel toen zij een volmacht
gaven. Zij zouden T deze kast immers nooit hebben laten kopen. Indien
zij op de hoogte zouden zijn geweest van het feit dat deze kast
houtWOtuI had.
Artikel 3 : 66, tweede lid. Bw geeft antwoord op de vraag wiens wtl,
wilsgebrek. verklaring ofwetenschap van belang is voor de geldigheid of
gevolgen van de rechtshandeling die de vertegenwoordiger verricht. Ter
beoordeling van deze vraag komen in aanmerking de gevolmachtigde of
de volmachtgever of beiden. Al naar het gelang het aandeel dat ieder van
hen heeft gehad in de totstandkoming van de rechtshandeling en in d
bepaling van haar inhoud. Men spreekt in dit verband ook wel van dt
leer van het grootste aandeel.
A1s wistregel hierbij kan volgens B1oembergen (de oorspronkelijke
auteur van het deel over vertegenwoordiging in het tekstboek) gelde :.
‘dat naarmate de volmachtgever aan de gevolmachtigde meer
vrijheiheeft gelaten, er eerder reden zal zijn om (mede) op de persoon van de
gevolmachtigde te letten.’(tekstboek, nr. 112). Zo zal bij een opdrach :
tot het kopen van een niet nader bepaalde kast vooral relevant zijn dt
voorsteuing die bij de gevolmachtigde is gevormd.
bij de opdracht tot het kopen van een bepaalde kast. zoals in casu.
zade dwalingvan de volmachtgevers. dus van de es, relevant zijn. de
vraag is dus of de E’s deze koopovereenkomst op grond van dwaling
(art. 6 : 228 Bw) kunnen vernietigen.
Verdedigbaar is in casu dat de E-s. Nu zij zelf geen onderzoek
hebben gedaan naar de gesteldheid van de kast, bewust het risico hebber.
genomen dat er aan de kast gebreken zouden zijn. Immers, van antie ;
meubelen is bekend dat zij niet altijd in perfecte staat zijn. Met ander.
woorden : het tweede lid van artikel 6 : 228 Bw is dan van toepassing er
de dwaling behoort, gezien deze omstandigheden van het geval, voo :
rekening van de dwalende te blijven.
e Indien sprake is van middellijke vertegenwoordiging en T dus op
eigen naam, maar voor rekening van de E’s de kast heeft gekocht, dc
er een overeenkomst totstandgekomen tussen T en de antiquair.
Aangezien de E’s geen partij zijn bij deze overeenkomst, kunnen zij L
beginsel geen beroep op dwahng doen. T, die wel partij is bij de oveic
komst, zou in principe wel een beroep op dwaling kunnen doen, wa : :
het niet dat niet hij, maar zijn achterman, de E’s hebben gedwaald. :
familie E kan wel aan middellijk vertegenwoordiger T vragen of
dezeovereenkomst met een beroep op dwaling wil vernietigen. Indien middelijke vertegenwoordiger T niet aan deze mogelijkheid meewerkt,
zou de familie E zelf (als de rechtsverhouding niet als lastgeving kan worden
aangemerkt) via de schakelbepaling van artikel 7 : 424 Bw een beroep
kunnen doen op artikel 7 : 420 Bw. Indien de rechtsverhouding tussen
en de E’s wel als lastgeving kan worden aangemerkt, kunnen zij dlrect
een beroep doen op artikel 7 : 420 Bw. Maar nogmaals de kans dat de
overeenkomst op grond van dwaling met succes wordt vernietigd, is in
casu nihil
A heeft bij een veilinghuis een mooi schilderij gezien en een zijns
inziens wel aardig antiek stoeltje. Omdat hjj op de veilingdag niet
aanwezig kan zijn, vraqgt hjj zijn broer B of deze voor hem wil bieden. A
geeft hem opdracht orn maximaal É 4000 voor het schilderij te bieden.
Daarnaast geeft hij zijn broer volmacht om op het stoeltje tot É 500 te
bieden.
Op de veiling besluit B het stoeltje voor zichzelf te kopen. Het stoeltje
wordt aan hem toegeslagen voor slechts É 350. B is zo verrukt van zijn
koop. Je daL hij vergeet op het schilderij te bieden. Het schilderij wordt
voor É 2000 toegeslagen.
a Is A of B eigenaar geworden van het stoeltjeT Zo nee, kan A er alsnog
voor zorgen dat hij eigenaar wordt van het stoeltjeT
b Wat is nu de rechtsposiüe van Ajegens B met betrekking tot het
schilderij?
a B heeft een volmacht van A om het stoeltje te kopen (art. 3 : 60, een
lid. Bw), dat wil zeggen de bevoegdheid om in naam van en voor rek
ning van A het stoeltje te kopen. Een gevolmachtigde is niet verplich :
om van zijn bevoegdheid gebruik te maken. B is erhalve niet verpliL
om de stoel voor A te kopen, en mag de stoel ook voor zichzelf
koperZie tekstboek nr. 110 :’Volmachtverlening raakt niet aan de handelir.
bevoegdheid van de gevolmachtigde en van de volmac\ígever. De ge :
machügde behoudt de bevoegdheid om de rechtshandgling waartoe”
volmacht heeft, voor zichzelf te verrichten. NB. omgekeerd laoudt ook
volmachtgever zelf de bevoegdheid de rechtshandelingen te verrichte :
waarvoor hij volmacht heeft verleend. Volmacht, zo pleegt men te zes
gen, werkt niet privatief.’
Conclusie B is ex artikel 3 : 84 Bw eigenaar geworden van het stoeltJe,
kan daartegen niets ondernemen. B heeft inuners jegens A geen
wanprestatie gepleegd (er is immers geen sprake van een overeenkomst van
lasïgeving tussen beidt’n) en ook niet ex artikel 6 : 162 uw onrechtmatig
jeens A gehandeld.
b B heeft opdracht gekregen om het schilderij voor rekening van A te
kopen. Bij lastgeving (een species van de overeenkomst van opdracht
specifiek voor het verrichten van rechtshandelingen) heeft de lasthebber
de plicht om voor rekening van de lastgever te handelen (art. 7 : 414 nw).
Uit het tweede lid van dit artikel blijkt dat de lasthebber kan worden
verplicht om :
-in eigen naam te handelen (lastgeving zonder volmacht), of
-in naam van de lasthebber te handelen (lastgeving met volmacht).
Bij lastgeving zonder volmacht ontstaat geen bevoegdheid om te
vertegenwoordigen. Rechtshandelingen die de lasthebber in eigen naam
verricht, binden de lasthebber en niet de lastgever (middellijke
vertegenwoordiging).
Bij lastgeving met volmacht verricht de lasthebber rechtshandelingen in
naam van de lastgever, en treden er rechtsgevolgen in voor de lastgever.
De lastgever wordt rechtstreeks gebonden (eigenlijke
vertegenwoordiging).
Uit de casus blijkt niet of B verplicht was om in naam van A of op eigen
naam het schilderij te kopen. Wel staat vast dat B zijn uit de
overeenkomsf van lastgeving voortvloeiende verbintenis om het schilderij te
kopen niet is nagekomen. Hij is toerekenbaar tekortgeschoten in de
nakoming van zijn verbintenis (wanprestatie) en is op die grond ex
artikel 6 : 74 Bw schadevergoedingsplichtig.
Huisman bezit in Leiden een aantal huizen, waarvan de kamers aan
studenten worden verhuurd. Wanneer zijn petekind Gerda in Leiden
gaat studeren, spreekt hij met haar af dat zij geen huur hoeft te betalen
als zij voor de verhuur van lege en vrijkomende kamers zorgt. De huur
van de kamers moet op de rekening van Huisman worden overgemaakt.
Ruim een jaar later raakt Huisman in onmin met zijn petekind. Hij
heeft ontdekt dat Gerda niet alleen volgens afspraak de lege kamers
verhuurt, maar ook een aantal nieuwe huui’ders de huursom op haar
rekening laat overmaken. Huisman beëindigt dan ook de samenwerking met
Gerda en deelt haar mede dat zij de ten onrechte door haar ontvangen
huur aan hem moet afstaan. Gerda is na zijn mededelingen voor
onbepaalde tgd met een aantal vrienden een wereldreis gaan maken zonder
de ontvangen huurbedragen aan Huisman te betalen. Huisman stelt dat
er zijnerzijds geen enkele verklaring of gedraging is geweest waaruit de
huurders konden afleiden dat Gerda bevoegd was om betaling van de
huursommen te ontvangen en vordert betaling van de huursommen.
a )Moeten de door Gerda geaccepteerde huurders de huursom opnieuw,
maar nu aan Huisman betalen? Verwerk in uw antwoord relevante
jurisprudentie.
b) Gesteld dat Gerda oorspronkelijk
wel gemachtigd was om de
huursommen te ontvangen, maar deze machtiging door Huisman na een half
jaar is ingetrokken. Deze intrekking is door Huisman niet aan de
huurders medegedeeld. In hoeverre verandert dat uw antwoord op rnaag a7
C Stel (zonder daarmee een antwoord op waag a te suggereren) dat de
rechter oordeelt dat de huurovereenkomsten geldig zijn en de huurders
bevrijdend hebben betaald. Wanneer Gerda terugkeert, blijkt al haar
geld aan de wereldreis te zijn opgegaan.
Kan Huisman Gerda dan aansprakelijk stellen voor zijn schadeT
d Ste1(zonder daarmee een antwoord op de vorige xragen te
suggereren) dat de huurders niet bevrijdend hebben betaald en opnieuw en nu
aan Huisman moeten betalen. Kunnen zij Gerda dan aansprakelijk
stellen voor hun schadeT
a De huurders hebben hun huur betaald aan een onbevoegde gevolmachtigde. Gerda was immers niet bevoegd om als gevolmachtigde met
betrekking tot het ontvangen van de huur op te treden. Aangezien niet
is voldaan aan de vereisten van artikel 3 : 66, eerste lid, Bw, namelijk
een gevolmachtigde (die bevoegd is) om binnen de grenzen van zijn
bevoegdheid in naam van de volmachtgever rechtshandelingen te
verrichten wordt de volmachtgever in principe niet door de
rechtshandelingfbetaling gebonden. De huurders kunnen echter een beroep doen
op artikel 3 : 61, tweede lid. Bw, de algemene beschermingsbepaling voor
de wederpartij, die bepaalt dat indien de wederpartij op grond van een
verklaring of gedraging van de principaal heeft aangenomen en onder
de gegeven omstandigheden mocht aannemen dat een toereikende
volmacht was verleend, Op de onjuistheid van deze vooronderstelling geen
beroep kan worden gedaan.
NB : artikel 6 : 34, eerste lid, Bw is in casu niet van toepassing. De huurders
meenden immers niet dat Gerda als schuldeiser tot de betaling
gerechtigd was, maar verkeerden in de veronderstelling dat betaling aan Gerda
als vertegenwoordiger van Huisman bevrijdend was.
Artikel 3 : 61, tweede lid, Bw vereist :
1 : gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij dat er een
toereikende volmacht was. De wederpartij moet er daadwerkelijk op
vertrouwd hebben dat er een volmacht was (feitejk element), en de
wederpartij mocht in de gegeven omstandigheden ook redelijkerwijs
aannemen dat er een volmacht was (normatief element, zie idem art. 3 : 11 Bw).
Dit hangt af van de concrete omstandigheden van het geval (vgl. HR 24
april 1992, M 1993, 190 ( Kuyt-MEAS). Uit de redelijkheid en billijkheid
kan een onderzoeksplicht voortvloeien. De wederpartij had bijvoorbeeld
navraag bij de achterman moeten doen (vgl. ook art. 3 : 71 Bw m. b. t. Tot
bewijs van volmacht).
2 : het vertrouwen moet gebaseerd zijn op een verklaring of een
gedraging van de achterman/pseudo-volmachtgever (zgn. Toedoenbeginsel).
Heeft de achterman aan het ontstaan van dat vertrouwen part noch
deelgehad, dan is el van gebondenheid in ieder geval geen sprake. Niet
vereist is daL de pseudo-principaal van het opwekken van de schijn een
verwijt kan worden gemaakt. Het toedoen kan bestaan in een positieve
verklaring of gedraging, maar ook in een niet-doen, aldus de Hoge Raad
in de arresten Molukse Kerk-Clijnck en Felix Aruba. Uit 0. a. Felix-Aruba
blijkt een accentverschuiving van het strikte toedoenbeginsel naar het
vertrouwen van de wederpartij. Volgens B1oembergen, m’. 104,’lijkt het
beter niet krampachtig vast te houden aan het toedoen als grondslag
voor het vertrouwen, maar te erkennen dat dit vertrouwen mede zijn
grondslag kan vinden in andere feiten en omstandigheden, die voor
rekening moeten komen van de achtemian.’
In het arrest ING-Bera HoldingjHR 19 februari 2010, NÏ 2010, 115,
tekstboek nr. 104) oordeelde de HR dat voor toerekening van de schijn van
volmachtverlening aan de vertegenwoordigde ook plaats kan zijn
ingeval de wederpartij gerechtvaardigd heeft verlTouwd op
volmachtverlening op grond van feiten en oïnstandigheden die voor risico van de
pseudovertegenwoordigde komen en waaruit 11aar verkeersopvattingen
zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden
afgeleid.
In casu hebben de nieuwe huurders er daadwerkelijk op vertrouwd
dat er een volmacht was voor Gerda (feitelijk element) en de huurders
mochten in de gegeven omstandigheden ook redelijkerwijs aannemen
dat er een volmacht was (normatief element). In casu was het
vertrou
wen van de huurders gebaseerd op een feitejk handelen van de
pseudovolmachtgever, namelijk de aansteuing van Gerda als gevolmachtigde
gedurende meer dan een jaar om leegstaande kamers namens Huisman
te verhuren. Aangezien er geen reden tot twijfel was hadden zij ook
geen onderzoeksplicht.
Conclusie : de huurders hebben bevrjdend aan Huisman betaald.
b Indien een volmacht wordt ingetrokken kunnen de huurders met
succes een beroep doen op artikel 3 : 76 Bw, dat specifiek geschreven is
voor de bescherming van de wederpartij bij het einde van de volmacht.
Indien de wederpartij noch van het einde van de volmacht, noch van de
oorzaak daarvan kennis droeg, kan de beëindiging van de volmacht niet
tegenover de wederpartij worden ingeroepen, tenzij sprake is van een
van de gevallen van sub a tlm d.
Twijfel kan wellicht ontstaan over punt d :’indien de wederpartij van
de volmacht op geen andere wijze had kennis gekregen dan door een
verklaring van de gevolmachtigde.’Aangezien het in casu niet ging om
een eenmalige rechtshandeling, maar Gerda reeds gedurende meer dan
een jaar de huur in naam van Huisman incasseerde, kan worden
afgeleid dat ook het gedrag van de volmachtgever de aanwezige volmacht
stilzwijgend bevestigd heeft. De uitkomst is derhalve dezelfde als bij
vraag a.
C Indien de huurders bevTijdend hebben betaald, lijdt verhuurder
Huisman schade. De schade die Huisman lijdt kan gebaseerd worden
op grond van wanprestatie (art. 6 : 74 Bw) van opdrachtnemerllasthebber
Gerda (art. 7 : 401 Bw) dan wel op grond van onrechtmatige daad (art.
6 : 162 Bw).
d Indien de huurders niet bevrijdend hebben betaald, kunnen
ze een
beroep doen op artikel 3 : 70 Bw. De gevolmachtigde moet instaan voor
het bestaan en de omvang van de volmacht, tenzij’de wederpartij weet
of behoort te begriipen dat een toereikende volmacht ontbreekt of de
gevolmachtigde de inhoud van de volmacht vouedig aan de wederpartij
heeft medegedeeld. Indien vertegenwoordigingsbevoegdheid ontbreekt
(zoals i. C. Met Gerda het geval is), dient zij de schade die derden (de
huurders) daardoor lijden te vergoeden.
NB : dit omvat mede het voordeel dat de niet tot stand gekomen
overeenkomst voor de derde zou hebben meegebracht (‘het positief
contractsbelang) aldus HR 28 maart 1997, NÏ 1997, 454 (Wisman-Trijber, tekstboek
nr. 115). Positief contractsbelang is in casu niet aan de orde.
A geeft zijn vriend T opdracht om namens hem zijn huis te verkopen.
T studeert rechten en heeft veel verstand van de koop en verkoop van
huizen. A1s minimumprijs wordt Ê 350. 000 k. k. Afgesproken.
Nelissen, een nicht van A, doet enkele weken later, buiten T om, een
bod van Ê 250. 000 op het huis. A vindt het prettig als het huis toch in
de famüie blijft en verkoopt haar het huis daarom onmiddeuijk. A1s hij
T de volgende dag op de hoogte stelt, is deze ontzet. Hij heeft het huis
namelijkjuist die ochtend in naam van A verkocht aan Deelder voor
É 340. 000.
a Is er een geldige koopovereenkomst tussen A en zijn nicht Nelissen
totstandgekomenT
b Gesteld dat er een geldige koopovereenkomst tussen A en zijn nicht
Nelissen totstandgekomen is. Is A nu aan beide koopovereenkomsten
gebondenT
C Gesteld dat A aan beide koopovereenkomsten gebonden is. Aan wie
moet het huis dan door A worden geleverdT
d Stel dat A niet aan de overeenkomst met Deelder gebonden is maar
dat A spijt krijgt van zijn beslissing om het huis aan zijn nicht te
verkopen en alsnog het huis voor Ê 340. 000 aan Deelder wil verkopen. Wat
zou A dan kunnen doenT
e Is Deelder afhankelijk van de beslissing van A of kan hij nog iets
doen als hij achteraf niet meer gebonden wn zijn aan de overeenkomst
die mj gesloten heeft met Tt
f Wat is de rechtspositie van Nelissen, indien A besluit het huis toch
aan Deelder te verkopen en te leverenT Ga er bij uw antwoord van uit
dat Deelder niet van de overeenkomst tussen A en Nelissen op de hoogte
is.
a A heeft T volmacht gegeven om zijn huis te verkopen (lastgeving met
volmachtverlening) Er is hier sprake van eigenlijke vertegenwoordiging.
Vertegenwoordiging door middel van volmacht werkt echter niet
privatief.. Dat wil zeggen dat de volmachtgever bevoegd blijft om ook zelf de
rechtshandelingen te verrichten waarvoor hij volmacht heeft verleend.
In casu kan A derhalve, ondanks het feit dat hij volmacht heeft gegeven
aan. Jansen, ook zelf verkopen. De koopovereenkomst tussen A en
Nelissen is dus geldig.
b De koopovereenkomst tussen A en Nelissen is geldig. De
koopovereenkomst die Deelder heeft gesloten met T, bindt A echter ook. Er is in
casu sprake van onbevoegde vertegenwoordiging, want er wordt niet
voldaan aan het criterium van art. 3 : 66, eerste lid, Bw ; de koopprijs is
immers lager dan de minimumprijs van É 350. 000. A is in beginsel dus
niet gebonden aan de overeenkomst, maar Deelder kan een beroep doen
op artikel 3 : 61, tweede lid, Bw. Een beroep van Deelder op artikel 3 : 61,
tweede lid, Bw zal gezien de in de casus genoemde omstandigheden zeer
waarschijnlijk slagen.
NB : deze casus handelde niet over een makelaar. Ten aanzien daarvan
heeft de Hoge Raad (HR 7 februari 1997, ïiJ 1997, 291) bepaald dat het feit
dat de verkoper een makelaar in de arm heeft genomen, geen aanleiding
geefr tot de verondersteuing dat deze makelaar bevoegd is tot het sluiten
van een koopovereenkomst aangaande de onroerende zaak. De tussen
de verkoper en makelaar gesloten overeenkomst is een
bemiddelingsovereenkomst ex artikel 7 : 425 Bw, waaraan de makelaar geen volmacht
kan ontlenen om namens zijn opdrachtgever rechtshandelingen te
verrichten. Aan het enkele bestaan van een dergelijke
bemiddelingsbijeenkomst kan een derde geen vertrouwensbescherming ontlenen voor
het aanwezig zijn van een vohnacht aan de makelaar (zie ook tekstboek
nr. 98).
C Aangezien slechts aan een koper kan worden geleverd, is het
duidelijk dat een van de beide overeenkomsten niet kan worden nagekomen
en dat de eventueel hieruit voortvloeiende schade door A vergoed moet worden.
Aan welke van de kopers dient te worden geleverdT
Artikel 3 : 298 Bw bepaalt dat indien er twee met elkaar botsende rechten op levering van een goed zijn, het oudste recht op levering voorgaat, tenzij uit de wet, uit de aard der rechten, of uit de eisen der redelijkheid en billijkheid anders voortvloeit. In casu moet het huis dus aan Nelissen worden geleverd.
d A zou de ongeldige koopovereenkomsr kunnen bekrachtigen (art.
3 : 69 Bw). Door de bekrachtiging kan volmachLgever A de ongeldige
rechtshandeling die door de onbevoegde gevolmachtigde T is verTicht,
alsnog helen en de rechtsgevolgen voor zichzelf (met terugwerkende
kracht) tot stand brengen.
e Deelder kan voordat A tot bekrachtiging overgaat, terugtreden, dat
wil zeggen : hij kan A te kennen geven dat hij de koopovereenkomst
wegens het ontbreken van een volmacht als ongeldig beschouwt, tenzij
hijj (Deelder) op het moment dat hij met T handelde, heeft begrepen of
onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs heeft kunnen
begrijpen dat geen toereikende volmacht was verleend (zie art. 3 : 69, derde lid,
BW).
f Indien A de ongeldige koopovereenkomst met Deelder zou
bekrachtigen, dan blijven de rechten van mevTouw Nelissen gehandhaafd (zie art.
3 : 69, vijfde lid, Bw) ;’rechten door de volmachtgever voor de
bekrachtiging aan derden verleend, blijven gehandhaafd.’Dit spoort ook met
artikel 3 : 298 Bw ; het oudere recht op levering van Nelissen gaat voor.
Nakoming van de overeenkomst door A jegens Deelder is onmogelijk
geworden. A moet Deelder schadevergoeding (art. 6 : 74 Bw) betalen.
Laboratorium L heeft dierenhandelaar D opdracht gegeven om tien resusaapjes te kopen die bij dierproeven zullen worden gebruikt. D
krijgt van verkoper V de garantie dat de aapjes kerngezond zijn. Bij
levering betaalt L per aapje het bedrag dat D aan V heeft betaald,
vermeerderd met logo commissieloon. Na veertien dagen blijken de aapjes
als gevolg van een infectieziekte zo ernstig ziek te zijn, dat ze moeten
worden afgemaakt en de dierproeven moeten worden afgebroken
(kosten e 10. 000). Uit onderzoek blijkt dat de aaFjes op het moment van
leveringjart. 7 : 10, eerste lid, Bw) al besmet moeten zijn geweest.
L eist schadevergoeding, doch D beroept zich op een exoneratieclausule
in het I11et L gesloten conb’act, krachtens welke hij niet tot enige
schadevergoeding gehouden is. Ook V is niet bereid de door L geleden schade
te vergoeden. V stelt geen contractuele relatie niet L te hebben, doch
slechts met D en wijst erop dat D geen schade heeft geleden en dus ook
geen belang heeft bij een vordering tot schadevergoeding.
a Wie zijn partij bij genoemde overeenkomstT
b Stel, zonder daamiee een antwoord op subvraag a te suggereren, dat
D partij is bij de overeenkomst. Kan D, ondanks het feit dat hij zelf geen
schade heeft geleden, V toch aansprakelijk stellen voor de schade die L
heeft geledenT
C Stel dat D, om welke reden dan ook, niet bereid is om V aansprakelijk
te stellen. Kan L desondanks de schade vergoed k1jgenT
a Het antwoord op de vraag wie als contractspartij moet worden
beschouwd, hangE af van hetgeen partijen jegens elkaar verklaard
hebben en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben
afgeleid en hebben mogen afleiden (zie het Kribbebijterarrest, HR 11
maart 1977, iq 1977, 521, waarin ook overwogen wordt dat het
antwoord op deze vraag van feitelijke aard is).
Uit de casus is duidelijk dat D als commissionair is opgetreden en voor
opdracht en rekening van laboratorium L heeft gehandeld. Dat is echter
onvoldoende om te beweren dat L partij is bij de overeenkomst. L is pas
partij bij de overeenkomst, indien D ook in naam van L heeft gehandeld
heeft en dit ook duidelijk was voor V.
Een commissionair of lasthebber kan zowel in eigen naam als in naam
van de Jastgever optreden (zie arE. 7 : 414, tweede lid, Bw). Uit de casus
is niet duidelijk of D in eigen naam of in naam van de lastgever heeft
gehandeld. Wel bjkt uit de casus dat er een contract is gesloten tussen
D en L en dat D daarin een exoneratieclausule heeft opgenomen. Zo’n
exoneratie heeft natuurlijk alleen maar zin als D zelf contractspartij
wordt bij een overeenkomst met derden. Het lijkt derhalve aannemelijk
dat D op eigen naam heeft gehandeld en dus parLij is geworden in de
overeenkomst met V.
b Nu gegeven is dat D partij is bij de overeenkomst dient hij dus te
ageren terzake van de door V gepleegde wanprestatie. Dat V toerekenbaar
tekortkomt in de nakoming staat, gezien de afgegeven garantie, vast.
Uit het Kribbebjjterarrest blijkt dat het daarbij niet van belang is of D de
schade in eigen vermogen lijdt dan wel of hij de vordering uitsluitend
instelt ten behoeve van zijn opdrachtgever (art. 7 : 419 Bw).
C L kan, nu lasthebber D zijn verplichtingen jegens hem niet nakomt,
op grond van artikel 7 : 420, eerste lid, Bw, door middel van een
schriftelijke verklaring aan D en V de rechten uit de koopovereenkomst op zich
doen overgaan. Dit geldt ook indien V zou weigeren zijn verplichtingen jegens D na te komen (art 7:420, tweede lid BW)
De Italiaanse schoenenfabriek S verkoopt haar schoenen in Nederland
door bemiddeling van handelsagent H, die de schoenen op eigen naam,
maar voor rekening van de fabriek verkoopt tegen door de fabriek
vastgestelde prijzen. Voor zijn bemiddeling onrvangt H 15Vo van de
verkoopprijs. Onverwacht gaat handelsagent H failliet.
a H blijkt nog op verschillende winkels vorderingen te hebben. De
curator stelt dat deze vorderingen in het fRillissement vallen. Moet S
zich bij het standpunt van de curator neerleggenT
b Ook is er nog een vordering van een schoenenwinkel die H in gebreke
heeft gesteld, omdat hij een partij schoenen heeft geleverd die gebreken
vertoonden. Kan deze schoenenwinkel fabriek S hiervoor aanspreken, of
moet hij zijn vordering in het faillissement van H indienenT
a S hoeft zich niet bij het standpunt van de curator neer te leggen.
Weliswaar is gegeven dat H de schoenen op eigen naam verkocht, zodat
hij als verkoper recht op de koopprijs had, welk recht als aan hem
toekomend in zijn faillissement valt (art. 20 Fw), maar artikel 7 : 420 Bw
biedt de schoenenfabriek de mogelijkheid om de vorderingen van H op
de afinemers als voor overgang vatbare rechten op zich te doen oveqgaan
door een daartoe strekkende schriftelijke verklaring aan curator en
afhemers. Die vorderingen vallen dan niet in het faillissement van de
handelsagent voor het deel (85Vo) dat in de onderlinge verhouding
tussen
de fabriek en de handelsagent aan de fabriek toekomt, zo volgt uit
de laatste bijzin van artikel 7 : 420, eerste lid, Bw.
b De afnemer, de schoenenwinkel, hoeft zijn vordering uit
wanprestatie niet als vordering in het faillissement van de handelsagent in te
dienen. Weliswaar heeft H de schoenen op eigen naam aan de
schoenenwinkel verkocht, zodat hij als verkoper moet instaan voor de gebreken,
maar op grond van artikel 7 : 421 Bw kan de winkel S rechtstreeks
aan-
spreken. Daarvoor is vereist dat hij dit schriftelijk meedeelt aan curator
en
S. Fabrikant S is krachtens de laatste bijzin van het eerste lid echter
niet verder aansprakelijk voor de gebreken in de afgeleverde schoenen
dan hij tegenover H zou zijn geweest (bijv. d. m. V. Een exoneratie).
Door Transportbedrijf Kuijpers Bv en Wijnveen Bv werden gesprekken
gevoerd over de koop op zeer korte termijn van een bulkoplegger door
Kuijpers Bv. De gesprekken werden aan de zijde van Kuijpers Bv gevoerd
door manager Steijvers, die slechts was bekleed niet een beperkte
volmacht. Volgens het handelsregister hield de volmacht van Steijvers in :
‘het namens werkgever ondertekenen van stukken en formaliteiten ten
behoeve van : Rijks Verkeers Inspectie ; Justitie ; Werkgevers-en
werknemersoqganisaties ; Velzekeringsmaatschappjjen ; kleine verplichtingen
beneden í 1000’. Wel was duidelijk dat de besprekingen werden gevoerd
met instemming van de heer Kuijpers, de bevoegde directeur van
Kuijpers Bv. Steijvers voerde de besprekingen omdat hij meer verstand had
van de techniek van opleggers dan Kuijpers. Tijdens de besprekingen
komen Steijveis en Mulder, de woordvoerder van Wijnveen tot
overeenstemming. Mulder stuurde na afronding van de besprekingen een
opdrachtbevestiging aan Kuijpers Bv. Deze werd niet geretourneerd.
Desondanks startte Wijnveen Bv met de bouw van de bulkoplegger. Nadat
de bulkoplegger was gereedgekomen stuurde Wijnveen 13v een factuur
ad 1 195. 000 aan Kuijpers Bv. Kuijpers Bv weigerde afname en betaling
van de bulkoplegger met het argument dat er tussen partijen geen
overeenkomst tot stand was gekomen. Kuijpers Bv beriep zich daarbij op de
uit het handelsregister blijkende onbevoegdheid tot vertegenwoordiging
van Steijver en op het feit dat diens handelingen door Kujjpers nooit
waren belaachtigd. Wijnveen Bv ontbond daarop de volgens haar met
Kuipers gesloten overeenkomst en verkocht de bulkoplegger aan een
derde. In rechte vorderde Wijnveen Bv Ï 35. 250 schadevergoeding van
Kuijpers Bv (deze schade was ontstaan doordat de oplegger aan de derde
voor een lager bedrag moest worden verkocht).
a Kunnen, in het algemeen, in een openbaarmaking in het handelsre
gister vervatte bevoegdheidsbeperkingen aan een wederpartij worden
tegengeworpenT
b Is er tussen partjjen een overeenkomst tot stand gekomenT Verwerk
in uw antwoord de twee meest voor de hand liggende rechtsgronden
waarop Wijnveen zich kan beroepen. Geef in uw antwoord tevens aan
of aan Wijnveen Bv kan worden regenge\corpen nimmer het
handelsregister te hebben geraadpleegd.
C Welke gedachtengang wordt voorgestaan door A · G Bakels in zijn
conclusie en door S.van Schhilfgaarde in zijn annotatie bij het arrest Nacap
Kurstjens?
a De vraag of in een openbaarmaking vervatte beperkingen aan de
wederpartij kunnen worden tegengeworpen, moet worden beantwoord
aan de hand van artikel 3 : 61, tweede en derde lid, Bw. Openbaarmaking
van een beperking houdt niet altijd in dat de beperking aan de
onwetende wederpartij kan worden tegengeworpen zo blijkt uit artikel 3 : 61,
derde lid, Bw : Indien een volgens wet of gebruik openbaar gemaakte
volmacht beperkingen bevat, die zo ongebruikelijk zijn dat de wederpartij
ze daarin niet behoefde te verwachten, kunnen deze haar niet worden
tegengeworpen, tenzij zij ze kende. Ook artikel 18 Handelsregisterwet is
in deze relevant. Hierin is opgenomen dat op een feit dat door
inschrijving moet worden bekendgemaakt, tegenover derden die daarvan
onkundig waren, geen beroep kan worden gedaan, zolang deze
inschrijving niet heeft plaatsgevonden. Het is nietjuist om hieruit a contrario af
te leiden dat op elke gepubliceerde mededeling (bijv. Een
bevoegdheidsbeperking) steeds een beroep kan worden gedaan.
b Is een rechtshandeling in naam van een ander verricht, dan kan
tegen de wederpartij, indien zij op grond van een verklaring of
gedraging van die ander heeft aangenomen en onder de gegeven
omstandigheden redelijkerwijze mocht aannemen dat een toereikende volmacht
was verleend, Op de onjuistheid van deze veronderstelling geen beroep
worden gedaan (art. 3 : 61, tweede lid, Bw). In casu was directeur Kuijpers
op de hoogte van het feit dat Steijvers met Wijnveen gesprekken voerde
over de aankoop van een bulkoplegger. Kuijpers heeft Wijnveen Bv
echter niet geattendeerd op de onbevoegdheid van Steijvers. In het arrest
Nacap-Kurstjens deed zich een soortgelijke situatie voor. Daar besliste de
Hoge Raad als volgt :’De voormelde gedragingen van-de directeur van
-Nacap hebben aldus op aan Nacap toe te rekenen wijze een situatie
in het leven geroepen en laten voortbestaan die, mede in aanmerking
genomen dat de bedoelde handelingen onder grote tijdsdruk stonden,
KuJ : stiens geen aanleiding behoefden te geven enig onderzoek te
verrichten naar de vertegenwoordigingsbevoegdheid van Visser of tot enige
twijfel omtrenL diens bevoegdheid.’In casu was ook sprake van
tijdsdruk gezien de zinsnede’op zeer korte termijn’.
In de onderhavige casus (ontleend aan HR 12 januari 2001, nT 2001, 157
Kuijpers-Wijnveen) oordeelde de Hoge Raad dat. Nu Kuijpers na
ontvangst van de opdrachtbevestiging niet onmiddellijk had doen weten
zich niet gebonden te achten, door toedoen vün Kuijpers nv de schijn
was gewekt dat Steijvers de overeenkomst in haar naam had gesloten.
De schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid werd in casu gewekt
door een niet-doen van de achterman.
Conclusie : onder deze omstandigheden (tijdsdruk, zelf er van op de
hoogte en verantwoordelijk zijn dat de overeenkomst door een
onbevoegde is gesloten, niet reageren op de opdrachtbevestiging) mocht
Wijnveen aannemen dat Kuijpers niet langer vasthield aan de
beperking in de gepubliceerde volmacht en is Kuijpers aan de overeenkomst
gebonden. Wijjnveen kan ook een beroep doen op de door Kuijpers
gewekte schijn van bekrachtiging (art. 3 : 69, eerste lid, Bw).
Omstandigheden die relevant zijn voor de schijn van volmachtverlening kunnen
ook relevant zijn voor de beanrwoording van de vraag of er een schijn
van bekrachtiging is. In casu heeft Kuijpers dooT zijn gedragingen
stilzwjjgend (art. 3 : 37, eerste lid, Bw) de door Steijvers onbevoegd
aangegane rechtshandeling bekrachügd.
C Zowel Bakels als Van Schilfgaarde vragen zich af of het
toedoenbeginsel niet te eng is. Bakels is de mening toegedaan dat het aanvulling
behoeft, in die zin’dat onder omstandigheden de achtennan gebonden
wordt op grond van feiten of omstandigheden die hem niet verweten
kunnen worden, maar waarvoor hij het risico dient te dragen.’Van
Schilfgaarde verdedigt eveneens de gedachte dat ruimte moet worden
gelaten voor het risicobeginsel.
NB : in het arrest ING-Bera Holding (HR 19 februari 2010, M 2010, 115,
tekstboek nr. 104) oordeelde de HR dat voor toerekening van de schijn
van volmachtverlening aan de vertegenwoordigde ook plaats kan zijn
ingeval de wederpartij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op
volmachtverlening op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van de
pseudovertegenwoordigde komen en waaruit naar verkeersopvattingen
zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden
afgeleid.
In casu kan het feit dat B toestemming gaf om zijn buste tijdens
een
verkooptentoonstelling in een galerie in de etalage te plaatsen, worden
gezien als een gedraging waaruit door derden kan worden a@eleid dat
hij de buste te koop wilde aanbieden. Ook kan vanuit het niet-doen
wor-
den geredeneerd. Had B immers bij het schilderij expliciet’niet te koop’
laten vermelden, dan zou elke schijn zijn voorkomen. Bovengenoemde
omstandigheden komen voor risico van B.
Conclusie : B is aan de overeenkomst gebonden.
De onbevoegd optredende gevolmachtigde (i. C. Galeriehouder G),
staatjegens de wederpartij in voor het bestaan en de omvang van de
volmacht, tenzij de wederpartij weet of behoort te begrijpen (i. C. Niet het
geval) dat er geen toereikende vohnacht is of de inhoud van de volmacht
hem volledig is meegedeeld (art. 3 : 70 Bw). Het maakt in casu niet uit dat
medewerkster M op haar beurt weer als gevolmachtigde van G optreedt.
Een door de gevolmachtigde binnen de grenzen van zijn bevoegdheid in
naam van de volmachtgever verTichte rechtshandeling treft immers in
haar gevolgen de volmachtgever (art. 3 : 66, eerste lid, Bw). Pseudo-8evo1-
machtigde G is jegens C aansprakelijk voor het positief contractsbelang,
C dient financieel te worden gebracht in de toestand waarin zij verkeerd
zou hebben, wanneergwel degelijk een volmacht tot de verkoop had
gehad.
d Door bekrachtiging (art. 3 : 69 Bw) kan B de ongeldige rechtshandeling
(koopovereenkomst) die door de onbevoegde gevolmachtigde G (d. m. V.
zijn vertegenwoordigster W) is verTicht, alsnog helen en de
rechtsgevolgen voor zichzelf (met terugwerkende krachtï) tot stand brengen.
bekrachtiging is een rechtshandeling (gericht tot de wederpartij)
en
kan in elke vorm geschieden, dus ook zoals in casu door het nakomen
van de ongeldige overeenkomst die door de tussenpersoon is gesloten
(art. 3 : 37 Bw). Artikel 3 : 69, vqfde lid, Bw bepaalt echter :’rechten door
de volmachtgever vóór de bekrachtiging aan derden verleend, blijven
gehandhaafd.’
In casu heeft B na de verkoop van het beeld door pseudo-
gevolmachtigde G het beeld zelf aan D verkocht, en vervolgens de ongeldige
verkoop aan C bekrachtigd. Het verbintenisrechtelijk vorderingsrecht van
D tot overdracht gaat dan voor het vorderingsrecht van C (vgl. ook art.
3 : 298 Bw). Echter, het beeld is al aan C geleverd waardoor C
ex artikel
3 : 84 Bw eigenaar is geworden. Voor D rest dan een vordering ex artikel
7 : 9, eerste lid, Bw j ° art. 6 : 74 Bw jegens B, dan wel ex artikel 6 : 162 Bw
jegens C. Deze laatste vordering is kansloos aangezien uit de casus niet
blijkt dat C ervan op de hoogte was dat het beeld al aan D was verkocht.
NB 1 : de casus ligt anders indien het beeld al aan C (door traditio longa
manu) was geleverd en overgedragen. Artikel 3 : 69, vijfde lid, Bw
verhindert dan dat de terugwerkende kracht van de bekrachtiging
ex
artikel 3 : 69, eerste lid, Bw het eigendomsrecht van C aantast, die anders
immers van een beschikkingsonbevoegde B zou hebben verkregen. C
heeft dan van een beschikkingsonbevoegde B verkregen en wordt ook
niet door artikel 3 : 86 Bw beschermd. Indien C zich niet op artikel 3 : 61,
tweede lid kan beroepen, dan ontbreekt immers bij C het
gerechtvaardigde vertrouwen (essentieel voor een beroep op beide
beschermingsbepalingenï).
NB 2 : bekrachtiging gaat buiten de tussenpersoon om ; het is dus geen
volmachtverlening achteraf.
Het Bisdom Roermond bezit in Kerkrade een aantal appartementen
bestemd voor de huisvesting van studenten aan de priesteropleiding. In
dat kader heeft het Bisdom met student Vrolijk een huurovereenkomst
met een relatief lage huurprijs gesloten In die huurovereenkomst is dan
ook een bepaling opgenomen dat de overeenkomst eindigt. zodra de
student de opleiding voorqjdig staakt. Het appartement dient in dat geval
uiterlijk binnen twee maanden na het staken van de studie te worden
ontruimd. Reeds aan het begin van het eerstejaar ontdekt Vrolijk
de vleselijke geneugten des leven) en staakt de opIeiding aan het
seminarie. Hij weigert echter het appartement te ontruime, aangezien hij
op dat moment geen passende woonruimte en zeker niet tegen een
vergelijkbare huurprijs, kan vinden. Het bisdom geeft mr Vroom, advocaat en procoreur te Heerlen, opdracht om tegen Vrolijk een kort
gedingprocedure te beginnen ten einde het appartement op korte termijn te
doen ontruimen. Ook Vrolijk neemt een raadsman in de arm. Een week
voor de zitting vindt er nog overleg plaats tussen de beide raadslieden.
Vrolijk is daarbij aanwezig. Tijdens dat overleg komt het tot een
schikking, waarbij mr. Vroom, die daarbij stelt
dat hij namens het Bisdom
optreedt, aan Vrolijk het recht verleent de rest van het cursusjaar het
appartement tegen betaling van een normale huurprijs te blijven
gebruiken. Het Bisdom is door de schikking onaagnaam verrast en stelt
zich op het standpunt dat aan
Vroom slechts opdracht is gegeven tegen
Vrolijk te procederen ten einde de ontruiming te bewerkstelligen, zodat
het Bisdom niet aan de schikking gebonden is. Vaststaat dat mr. Vroom
op het moment waarop hij de schikking met de tegenpartij aanging, niet
tot het sluiten van deze overeenkomst namens het bisdom bevoegd was.
Vrolijk stelt zich daarentegen op het standpunt dat het Bisdom aan de
schikking gebonden is, aangezien een wederpartij die te goeder trouw
is afgegaan op de door de vertegenwoordiger opgewekte schijn van
bevoegdheid, wordt beschermd.
a Is het Bisdom aan de door de raadslieden overeengekomen schikking
gebonden? Zo nee, waarom niet?
Zo ja, op grond waarvan? Verwerk in
uw antwoord relevante jurisprudentie en een reactie op de door beide
partijen geformuleerde standpunten.
b Gesteld dat(zonder daamiee een antwoord op vraag a te suggereren)
de gebondenheid van het Bisdom niet mag worden aangenomen. Kan
Vrolijk zijn schade op mr. Vroom verhalen?
a Mr. Vroom treedt namens het Bisdom op, er is dus sprake van
-onmiddellijke vertegenwoordigjng’, Het door Vrolijk verdedigde
standpunt dat de wederpartij die te goeder trouw is afgegaan op de door de
vertegenwoordiger opgewekte schijn van bevoegdheid beschumd wordt
in die zin dat de vertegenwoordigde gebonden wordt, is onjuist. In een
dergelijk geval wordt de gebondenheid van de achterman slechts
aangenomen, indien er sprake is van toedoen van de achterman (art. 3 : 61,
tweede lid, Bw). Daarmee is echter niet gezegd dat het Bisdom niet aan
de schikking gebonden is. In bepaalde gevallen, in het bijzonder bij een
aan een professionele dienstverlener, zoals een deurwaarder, notaris
of advocaat verstrekte opdracht, casu quo volmacht, is de opdrachtge
ver ook gebonden in het geval de professionele dienstverrichter zijn
bevoegdheid om namens de opdrachtgever te handelen overschrijdt,
maar de bevoegdheidsoverschrijding binnen de normale kaders blijft.
De Hoge Raad bedient zich in de arresten Kuyt-MEAS (HR 24 april 1992, nj
1993 190, teksthoek m’. 102) en Felix-Aruba (tekstboek nr. 104), die op
deze problemlliek betrekking hebben, niet van het’toedoenvereiste’.
tlc · t-toedoenvereiste’ligt dan als het ware in de aan de professionele
dienstverTic hter gegeven opdracht (of functie). Het vertTouwen van de
wederpartij verdient bescherming, wanneer het is gebaseerd op het
toedoen van de achterman (verklaringen of gedragingen) dan wel factoren
die in diens risicosfeer liggen, aldus de opvatting van de Hoge Raad.
In (Kuyt-MLIAS) overwoog de Hoge Raad dat degene aan wie een
deur
waarder een regeling ter zake van een executie van ontruimingsvonnis
heeft aangeboden, in het algemeen erop zal mogen vertrouwen dat de
deurwaarder bevoegd is een dergelijke regeling te treffen. Bijzondere
omstandigheden kunnen echter meebrengen, dat een zodanig
vertrouwen niet zonder meer gerechtvaardigd is. Daarvan was sprake in het
geval Kuyt-MIïAS.
In de casus doen zich geen vei : gelijkbare bijzondere omstandigheden
met het arrest Kuyt-MEAS voor. (Uit de opstelling van MEAS bij de
behandeling van een eerste kort geding had Kuyw moeten begrijpen dat MEAS
ook bij betaling van de huurachterstand er niet mee instemde dat Kuyt
de woning bleef bewonen.) Het is van belang op dit punt het arrest
KuytMEAS met de feiten uit de casus in het tentamen te vergelijken. Gelet op
de sterke positie die de huurder van woonruimte-ook de huurder van
een kamerl-heeft, viel niet op voorhand te zeggen dat de door beide
advocaten getroffen schikkingsregeling als een voor Vrolijk’
rianteregeling kon worden gekwalificeerd. Het standpunt van het Bisdom
is dus onjuist. Zie reeds de in artikel 3 : 61, tweede lid, Bw neergelegde
regel.
Conclusie : het Bisdom is aan de schikking gebonden (tekstboek, nr. 102-
104)-
NB : in het arrest ING-Bera Holding (HR 19 februari 2010, M 2010, 115,
tekstboek nr. 104) oordeelde de HR dat voor toerekening van de schijn
van volmachtverlening aan de vertegenwoordigde ook plaats kan zijn
ingeval de wederpartij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op
volmachtverlening op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van de
pseudovertegenwoordigde komen en waaruit naar verkeersopvattingen
zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden
afgeleid.
b Ingeval bij overschrijding van de bevoegdheid de gebondenheid van
de achterman niet kan worden aangenomen, bepaalt artikel 3 : 70 Bw,
dat de schade die de wederpartij daardoor lijdt, Op de onbevoegde
vertegenwoordiger kan worden verhaald. Het betreft hier een zelfstandige
verbintenis van de pseudo-vertegenwoordiger jegens de wederpartij om
in te staan voor zijn bevoegdheid. De uitzonderingen zoals in artikel
3 : 70 Bw geformuleerd zijn in casu niet van toepassing.
NB : Vrolijk kan ook overwegen om het Bisdom op grond van artikel
6 : 172 Bw aansprakelijk te stellen, zie tekstboek nr. 115a
Beeldhouwer B heeft een aantal beelden ter verkoop naar galerie G
gebracht. Met galeriehouder G heeft B de afspr : aak gemaakt dat de
galerie de beelden in zijn (B’s) naam kan verkopen en daarvoor 40Vo van
de verkoopprijs ontvangt. Een markante buste van de beeldhouwer zelf
wordt niet ter verkoop aangeboden, doch zal tijdens de expositie wel als
trekker in de etalage van de galerie komen te staan. De opening van de
expositie trekt een groot publiek. Daags na de opening ziet mevrouw C
de buste in de etalage staan en zij is er meteen door gegrepen. Ze stapt
naar binnen en vraagt naar de prijs. Medewerkster M, die enkele dagen
in de week in de galerie werkt, helpt haar. M is niet op de hoogte van de
afspraak die B heeft gemaakt met de galeriehouder. Wel ziet ze dat op
de inventarislijst de buste niet is terug te vinden. Ze gaat ervan uit dat
er sprake is van een omissie. Aangezien alle andere portretbustes voor
dezelfde prijs, namelijk Ê 10. 000, verkocht worden, lijkt het haar logisch
dat ook dit beeld voor É 10. 000 kan worden verkocht. C gaat akkoord
met deze prijs, na afloop van de expositie op 1 november zal het beeld
bij haar thuis worden bezorgd.
B die (nog) niet van deze verkoop op de hoogte is gebracht, komt in een
kroeg D (een bevriend verzamelaar) tegen. D verzamelt zelfportretten in
verf en steen en wil ook het beeld van B graag kopen. Omdat het B wel
een leuk idee lijkt als zijn zelfportret ook een plaats krijgt in de
prestigieuze verzameling van D, verkoopt hij het voor een vTiendenprijs van
Ê 7500. Na de expositie za1B de buste bij D komen afgeven.
Op 31 oktober heeft B een afspraak met de galeriehouder om te
kijken hoe het niet de expositie is gegaan. Hij krijgt een lijst waarop alle
verkochte beelden en de naam en adres van de kopers staan. Tot ieders
verbazing blijkt dan dat M de buste voor e 10. 000 aan C heeft verkocht.
Galeriehouder G put zich uit in verontschuldigingen en zegt toe de fout
van zijn werkneemster te herstellen. Wanneer C van galeriehouder G
te horen krijgt dat de koop niet door’gaat omdat de buste a1 door B is
verkocht, belt ze B woedend op. B deelt haar mede dat hij de ontstane
situatie betreult, maar dat hem van het gebeuren geen enkel verwijt
kan worden gemaakt Perweer 1). C overweegtjuridische stappen.
a Wie is de wederpai-tij van C bij bovengenoemde koopovereenkomstT
Verwerk in uw antwoord relevante jurisprudentie.
b Gesteld dat (zonder daarmee een antwoord op vraag a te suggereren)
G als vertegenwoordiger van B is opgetreden zonder daartoe bevoegd te
zijn. Kan C zich desondanks met succes jegens B op een geldige
koopovereenkomst beroepenT Verwerk in uw antwoord relevante
jurisprudentie en een reactie op het verweer van B.
C Gesteld dat (zonder daarmee een antwoord op vraag b te suggereren)
er geen overeenkomst tussen C en B tot stand is gekomen.
Wie islzijnjegens haar dan aansprakelijk voor eventuele schade ten
gevolge van het onbevoegde optreden van de gevolmachtigdeT Welke
schade komt dan voor vergoeding in aanmerking?
Gesteld dat er (zonder daarmee een antwoord op voorgaande subw gen
te suggereren) geen overeenkomst tussen C en B tot stand is gekomen.
Wanneer B te horen krjjgt dat de opbrengst van de expositie
teleurstellend is, heeft hij er eigenlijk weinig moeite mee dat ook zijn buste is
verkocht Die É 10. 000 extra kan hij zeer goed gebruiken. Voor D kan
hij later nog wel eens iets soortgelijks maken. De koop met C moet zijns
inziens dan ook maar gewoon doorgaan en hij levert de buste tegen
contante betaling bij C af.
d Kan B de ongeldige rechtshandeling alsnog met succes helenT Geef
in uw antwoord tevens aan wat na de aflevering van het beeld bij C de
rechtspositie van D is gewordenjegens B en C.
9 a Het antwoord op de vl’aag wie als contractspartij moet worden
beschouwd hangt af van hetgeen partijenjegens elkaar hebben
ver-
klaard en over en weer uit elkaars verldaringen en gedragingen hebben
afgeleid en mochten afleiden (Kribbebijter-arrest). Het antwoord op die
vraag is derhalve van feitelijke aard. De casus bevat geen gegevens
waaruit kan worden a eleid of G zich a1 of niet als vertegenwoordiger van
B heeft voorgedaan. In casu staat echter wel vast dat C weet dat het een
specifieke verkooptentoonstelling van werk van beeldhouwer B betrof.
Bij een specifieke verkooptentoonstelling (van een levende kunstenaarl)
ligt het voor de hand dat de galeriehouder als vertegenwoordiger van de
kunstenaar moet worden gezien. Zo geredeneerd dient B derhalve als
partij bij de koopovereenkomst te worden beschouwd en G als
vertegenwoordiger van B.
Ne : minder voor de hand ligt om in casu de nadruk te leggen op het
winkelkarakter van de galerie en G als wederpartij van C aan te merken.
b Indien aan de vereisten van artikel 3 : 61, tweede lid, Bw is voldaan.
kan de principaal niet aan de wederpartij tegenwerpen dat er geen (of
geen toereikende) volmacht was. Op grond van artikel 3 : 61, tweede lid,
Bw moet aan de volgende twee vereisten zijn voldaan :
1. Gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij dat er een
toereikende volmacht was
a de wederpartij moet er daadwerkelijk op vertrouwd hebben dat er
een volmacht was (aan dit Jreitelijk element is in casu voldaan) en
b de wederpartij mocht in de gegeven omstandigheden ook
redelijkerwijs aannemen dat er een volmacht was (normatief element ; zie art.
3 : 11 Bw). Of het vertrouwen van de wederpartij wel gerechtvaardigd
was, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Degene
die tjjdens een verkooptentoonstelling in een galerie een daar
tentoongesteld object koopt, zal er in het algemeen op mogen vertrouwen dat
de galerie tot het verkopen van dit object bevoegd is (vgl. Het arrest
Kuyt-MEAS/Deurwaardersarrest), ofwel dat de galerie eigenaar is van het
object, dan weldat de galerie daartoe namens de eigenaar bevoegd is.
In casu is aan het eerste vereiste van artikel 3 : 61, eerste lid, Bw, het
gerechtvaardigd vertrouwen van C, voldaan. Uit de casus blijkt niet dat
C diende te twijfelen aan de bevoegdheid van de medewerkster van de
gaimie om de buste te verkopen. Er bestond enkel enige onduidelijkheid
over de prijs.
2. Het vertrouwen van de wederpartij moet gebaseerd zijn op een
verklaring of een gedraging van de achtermanlpseudo-principaal, het
zogenoemde toedoenbeginsel. Niet vereist is dat de pseudo-principaal
van het opwekken van de schijn een verwijt kan worden gemaakt. Het
verweer van B is derhalve niet relevant.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat dit toedoenbeginsel
ruim moet worden opgevat. Het toedoen kan bestaan in een positieve
verkluing of gedraging, maar ook in een niet-doen, aldus de Hoge Raad
in het arrest Molukse Kerk-Clijnck. In Felix-Aruba geeft de Hoge Raad
een aantal aanwijzingen wanneer ook zonder direct toedoen van de
principaal deze gezien bepaalde omstandigheden toch gebonden kan
worden en de wederpartij beschermd dient te worden. Volgens het
tekstboek, nr. 104’lijkt het beter niet krampachtig vast te houden aan het
toedoen als grondslag voor het vertrouwen, maar te erkennen dat dit
vertrouwen mede zijn grondslag kan vinden in andere feiten en
omstandigheden, die voor rekening moeten komen van de achterman.’
In het arrest JNG-Bera Holding (HR 19 februari 2010, M 2010, 115,
tekstboek nr. 104) oordeelde de HR dat voor toerekening van de schijn van
volmachtverlening aan de vertegenwoordigde ook plaats kan zijn
ingeval de wederpartij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op
volmachtverlening op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van de
pseudovertegenwoordigde komen en waaruit naar verkeersopvattingen
zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden
afgeleid.
In casu kan het feit dat B roesremming gaf om zijn buste tijdens een
verkooptenfoonstelling in een galerie in de etalage te plaatsen, worden
gezien als een gedraging waaruit door derden kan worden afgeleid dat
hj de busre Le koop wilde aanbieden. Ook kan vanuit het niet-doen
worden geredeneerd. Had B immers bij het schilderij expliciet’niet te koop’
laten vemielden, dan zou elke schijn zijn voorkomen. Bovengenoemde
omstandigheden komen voor risico van B.
Conclusie : B is aan de overeenkomst gebonden.
De onbevoegd optredende gevolmacht igde (i. C. Galerïehouder G),
staatjegens de wederpartij in voor het bestaan en de omvang van de
volmacht, tenzij de wedeipartij weet of behoort te begrijpen (i. C. Niet het
geval) dat er geen toereikende volmacht is of de inhoud van de volmacht
hem volledig is meegedeeld (art. 3 : 70 Bw). Het maakt in casu niet uit dat
medewerkster M op haar beurt weer als gevolmachEigde van G optreedt.
Een door de gevolmachtigde binnen de grenzen van zijn bevoegdheid in
naam van de volmachtgever verrichte rechtshandeling treft immers in
haar gevolgen de volmachtgever (art. 3 : 66, eerste lid, nw). Pseudo-
gevolmachtigde G isjegens C aansprakelijk voor het positief contractsbelang,
C dient financieel te worden gebracht in de toestand waarin zij verkeerd
zou hebben. wanneergwel degelijk een volmacht tot de verkoop had
gehad.
d Door bekrachtiging (art. 3 : 69 aw) kan B de ongeldige rechtshandeling
(koopovereenkomst) die door de onbevoegde gevolmachtigde G (d. m. V.
zijn vertegenwoordigster W) is verricht, alsnog helen en de
rechtsgevolgen voor zichzelf (met terugwerkende krachtl) tot stand brengen.
bekrachtiging is een rechtshandeling(gericht tot de wederpartij) en
kan in elke vorm geschieden, dus ook zoals in casu door het nakomen
van de ongeldige overeenkomst die door de tussenpersoon is gesloten
fart. 3 : 37 Bw). Artikel 3 : 69, vijfde lid, Bw bepaalt echter :’rechten door
de volmachtgever vóór de bekrachtiging aan derden verleend, blijven
gehandhaafd.’
In casu heeft B na de verkoop van het beeld door pseudo-
gevolmachtigde G het beeld zelf aan D verkocht, en vervolgens de ongeldige
verkoop aan C bekrachtigd. Het verbintenisrechtelijk vorderingsrecht van
D tot overdracht gaat dan voor het vorderingsrecht van C (vgl. ook art.
3 : 298 Bw). Echter, het beeld is al aan C geleverd waardoor C ex artikel
3 : 84 Bw eigenaar is geworden. Voor D rest dan een vordering ex artikel
7 : 9, eerste lid, nwj ° art. 6 : 74 Bwjegens B, dan wel ex artikel 6 : 162 Bw
jegens C. Deze laatste vordering is kansloos aangezien uit de casus niet
blijkt dat C ervan op de hoogte was dat het beeld al aan D was verkocht.
NB 1 : de casus ligt anders indien het beeld al aan C (door traditio longa
manu) was geleverd en overgedragen. Artikel 3 : 69, vijfde lid, uw
verhindert dan dat de terugwerkende kracht van de bekrachtiging ex
artikel 3 : 69, eerste lid, Bw het eigendomsrecht van C aantast, die anders
immers van een beschikkingsonbevoegde B zou hebben verkregen. C
heeft dan van een beschikkingsonbevoegde B verkregen en wordt ook
niet door artikel 3 : 86 Bw beschermd. Indien C zich niet op artikel 3 : 61.
tweede lid kan beroepen, dan ontbreekt immers bij C het
gerechtvaardigde vertrouwen (essentieel voor een beroep op beide
beschermingsbepalingenl).
NB 2 : bekrachtiging gaat buiten de tussenpersoon om ; het is dus geen
volmachtverlening achteraf.
De stichting’Fryslan Boppe’(verder te noemen Stichting) overweegt
in het kader van de actie’Red de otter’voor medewerker Foppe de
Pauw een auto aan te schaffen. Gezien het beschikbare budget denkt
men daarbij aan een tweedehands auto. Foppe is het’gezicht’van de
süchting en door veelvuldige mediaoptredens als-mister otter’een
‘bekende’Fries geworden. Foppe informeert bij Opel-dealer Dijkstra te
Sneek of deze nog een tweedehands Opel in voorraad heeft. Foppe deelt
mee dat de stichting op zoek is naar een’station-model-, in het
bijzonder geschikt voor het vervoer van in het kader van het fokprogramma
uit te zetten otters. Dijkstra deelt hem mee, dat hij juist de vorige week
zo-n Wpe heeft ingeruild. Dijkstra zegt daarbij tegen Foppe :’Met die
auto is niet gerommeld ; de auto is piekfijn in orde en zeer betrouwbaar.
Door de vorige eigenaar, een bejaarde dame is er zuinig mee gereden. U
moet snel beslissen want er zijn meer kapers op de kust’.
Hoewel de dealer objectief gezien een hoge prijs voor deze auto vraagt,
is Foppe namens de stichting, bereid die prjjs te betalen. Nog diezelfde
dag wordt de koop gesloten. Het bestuur van de stichüng vindt de
door Foppe overeengekomen prijs veel te hoog en stelt dat Foppe niet
bevoegd is om de Stichting aan een dergelijke overeenkomst te binden.
Kan Dijkstra met succes nakoming van de uit de overeenkomst
voortvloeiende verbintenis tot betaling vorderen, indien de Süchüng aan
foppe geen volmacht tot koop heeft verleend verwerk in uw antwoord
relevante jurisprudentie.
Gt · gcv(‘n is daï cr geen volmacht is. Dc vraag is of Dijkstra zich ten
opzlchtl’viln de Stichting mct succes Op de beschermingsbepaling van
artikel 3 : 61, tweede lid, 1lw kan bei’oepcn. Daarfoe moet aan twee
vereistoll zijn voldaan :
1 gct’echrvnardigd veru · ouwen van de wederpartij dat er een
toereikende volmacht was :
A : dc wederpartij 111oct cr dnadwerkelilk op hebben vertrouwd dat er een
volmacht was (feitelijk element). In casu had Dijkstra geen twijfels over
de bevoegdheid van 1 : oppe en
B : de wcdcrparrij mocht in de gegeven omstandigheden ook
redelijkerwijs aannemen dat er cen volmacht was (normatief element ; zie art.
3 : 11 nw). OHret vertrouwen van de wederpartij wel gerechtvaardigd
was, hangt afvan de concrete omstandigheden van het geval (vgl. Het in
tckstboek, nr. 102 besproken arresf Kuyt-Meas of deurwaardersarrest).
Vloeide in de gegeven omstandigheden voor Dijkstra uit de redelijkheid
en billijkheid een onder : oeksplicht voortT Had Dijkstra moeten nagaan
(bijv. Door navraag bij de Stichting) of Foppe bevoegd wasT Verdedigbaar
lijkt dat Dijksn · a gezien de door de Stichting getolereerde bekendheid
van Foppe als’gezicht’van de Stichting en zijn handelen in het kader
van de doelstelling van de SUchting, geen reden had om aan de
bevoegdheid van Foppe te twijfelen enlof daamaar een nader onderzoek in te
stellen.
2 Het vertrouwen van de wederpartij inoet gebaseerd zijn op een
verklaring of een gedraging van de achtemianlpseudo-principaal. Het
zogenoemde toedoenvereiste.
Uit rechtspraak van de Hoge Raad blijkt evenwel een accentverschuiving
van het strikte toedoenvereiste naar het veHrouwen van de wederpaF.
tij. Volgens het tekstboek, nr. 104’lijkt het beter niet krampachtig vast
te houden aan het toedoen als grondslag voor het vertrouwen, maar
te erkennen dat dit vertrouwen mede zijn grondslag kan vinden in
andere feiten en omstandigheden, die voor rekening moeten komen
van de achterman.’In het arrest ING-Bera holding (HR 19 februari 2010,
Nr 2010, 115, tekstboek nr. 104) oordeelde de HR dat voor toerekening
van de schijn van volmachtverlening aan de vertegenwoordigde ook
plaats kan zijn ingeval de wederpartij gerechtvaardigd heeft vertrouwd
op volmachtverlening op grond van feiten en ornstandigheden die voor
risico van de pseudovertegenwoordigde komen en waaruit naar
verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan
worden afgeleid.
Jn Felix-lmba geeft de Hoge Raad een aantal aanwijzingen wanneer
ook zonder direct toedoen van de principaal deze toch gebonden kan
worden, waaronder de positie die de handelende functionaris binnen
de organisatie inneemt. Ook in het alrest Harmian-Bakker oordeelde
de Hoge Raad dat de aanwezigheid van een toereikende volmacht op
verkeersopvaningen kan berusten die uit de vervulling van een functie
vooHvJoeien. Gegeven is dat Foppe met instemming van de Stichting
naar de buitenwereld toe een beeldbepalende positie inneemt. In casu is
dan ook goed vei’dcdigbaar dat het onbevoegd optreden van Foppe voor
risico van de Stichting komt en de Stichting aan de door Foppe gesloten
overeenkomst gebonden is.
Opdrachtgever O heeft architect A opdracht gegeven tot het maken van
een spraakmakend ontwerp voor een kantoorgebouw. Het ontwerp is
dermate innovatief dat O en A overeenkomen dat A namens 0 als
architeet dagelijks toezicht zal houden op de bouwwerkzaamheden, welke
in opdracht van O zullen worden uitgevoerd door aannemer Bouma Bv.
Tijdens de bouwwerkzaamheden stort door onzorgvuldigheid van
aannemer Bouma een deel van de gevelbeplating naar beneden, waardoor
aan het woonhuis van buurman B schade wordt toegebracht. B wendt
zich tot A die op het werk aanwezig is en vraagt wie hij ter zake moet
aanspreken. A verzekert B dat hij als architect gemachtigd is namens O
een schaderegeling te treffen. A en B leggen vervolgens schriftelijk een
schaderegeling vast, waarin namens O aansprakelijkheid voor de schade
wordt erkend (vaststellingsovereenkomst. Art. 7 : 900 Bw).
Vaststaat dat A op het moment waarop hij de vaststellingsovereenkomst
met buurman B aanging, niet tot het sluiten van deze overeenkomst
namens O bevoegd was. Wanneer B opdrachtgever O aanspreekt tot
betaling van het overeengekomen schadebedrag, stelt 0 dat buurman
B aannemer Bouma aansprakejk moet stellen aangezien O jegens B
nooit aansprakelijk kan zijn, aangezien O aan architect A geen volmacht
heeft verleend om namens O een schaderegeling te treffen en dat B ook
niet mocht aannemen dat er door O aan A een volmacht was verleend,
omdat voor het mogen aannemen van een volmacht altijd een positieve
verklaring vereist is. Buurman B stelt zich daarentegen op het
standpunt dat O aan de schaderegeling gebonden is, aangezien hij ten tijde
van de schaderegeling mocht afgaan op de door A opgewekte schijn van
bevoegdheid tot vertegenwoordiging van 0.
a Kan B met succes van O nakoming van de vaststellingsovereenkomst
vorderenT Verwerk in uw antwoord relevante jurisprudentie en een
reactie op de door beide partijen geformuleerde standpunten.
b Gesteld dat (zonder daarmee een antwoord op vraag a te suggereren)
de vorige vraag ontkennend beantwoord moet worden. Kan buurman B
dan met succes schadevergoeding van architect A vorderen?
a A treedt namens opdrachtgever 0 op bij het toezicht houden Op de
bouwwerkzaamheden, er is in casu derhalve sprake van onmiddellijke
vertegenwoordiging’, Het door buurman B verdedigde standpunt dat de
wederpartij die te goeder tTouw is afgegaan op de door de
vertegenwoordiger opgewekte schijn van bevoegdheid beschermd wordt in die zin dat
de vertegenwoordigde gebonden wordt, is te ruim en derhalve onjuist.
In een dergelijk geval wordt gebondenheid van de achterman
aangenomen, indien er sprake is van-toedoen’van de achterman (art. 3 : 61,
tweede lid, Bw). Het’toedoen’kan bestaan in een positieve verklaring
of gedraging, maar ook in een niet doen, zo blijkt uit het arrest Molukse
Kerk-Clijnk). Ook de stellingname van O is dus te beperkt en derhalve
onjuist. Met de onjuistheid van de opvattingen van O en B is echter niet
gezegd dat O in casu niet aan de schikking is gebonden. In bepaalde
gevauen, in het bijzonder bij een aan een professionele dienstverlener,
zoals een deurwaarder, een notaris of een advocaat, verstrekte opdracht
C. q. volmacht, is de opdrachtgever ook gebonden in het geval de
professionele dienstverlener zijn bevoegdheid om namens de opdrachtgever
te handelen overschrijdt, maar de bevoegdheidsoverschrijding
binnen de normale kaders blijft. De Hoge Raad bedient zich daartoe in de
arresten Kuyt-MEAS en Felix-Aruba niet van het’toedoenvereiste’, Het
‘toedoenvereiste · gaat dan als het ware op in de aan de professionele
dienstverlener gegeven opdracht. Het vertrouwen van de wederpartij
verdient derhalve bescherming, wanneer het is gebaseerd op het
toedoen van de achterman (verklaringen of gedragingen, dan wel factoren
welke in diens risicosfeer liggen. Ook in het arrest ING-Bera holding (HR
19 februari 2010, nJ 2010, 115, tekstboek nr. 104) oordeelde de HR dat
de schijn van volmachtverlening aan de vertegenwoordigde kan worden
toegerekend ingeval de wederpartij gerechtvaardigd heeft vertrouwd
op volmachtverlening op grond van feiten en omstandigheden die voor
risico van de pseudovertegenwoordigde komen en waaruit naar
verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan
worden afgeleid.
Bijzondere omstandigheden zoals in Kuyt-MEAS kunnen echter
meebrengen, dat een zodanig vertrouwen niet zonder meer gerechtvaardigd is. In
casu kan worden geoordeeld dat het afhandelen van schadeclaims naar
ob. Jectieve maatschappelijke opvattingen niet tot de functionele
werkzaamheden van een architect behoort. Dat A in opdracht van O dagelijks
op de bouwplaats aanwezig was, lijkt in casu niet voldoende om daaruit
in combinatie met de fiinctionele bevoegdheid van A als architect een
door 0 opgewekte schijn van bevoegdheid tot vertegenwoordiging af te
leiden. Uit de casus blijkt immers niet dat O jegens B door middel van
een positieve verklaring of gedraging dan wel een niet doen, het
vertrouwen heeft gewekt dat er desondanks wel sprake is van een vohnacht
van architect A.
Conclusie : B kan niet met succes nakoming van de
vaststellingsovereenkomst vorderen omdat B niet ex artikel 3 : 61, tweede lid, Bw mocht
aannemen dat door O aan A een daartoe toereikende volmacht was
verleend.
b Wanneer bij overschrijding van de vertegenwoordigingsbevoegdheid
de gebondenheid van de achterman niet kan worden aangenomen,
bepaalt artikel 3 : 70 Bw, dat de schade die de wederpartij daardoor lijdt,
op de onbevoegde vertegenwoordiger kan worden verhaald. Nu
gegeven
is dat het antwoord op vTaag a ontkennend is, kan architect A, met
succes worden aangesproken tot schadevergoeding, omdat hij jegens
buurman B instaat voor het bestaan en de omvang van de volmacht,
terwijl in casu niet blijkt dat B behoorde te begri-jpen dat een toereikende
volmacht ontbrak (art. 3 : 70 Bw). Het betreft hier een zelfstandige
verbintenis van de pseudo-vertegenwoordiger jegens de wederpartij om in te
staan voor zijn bevoegdheid.
NB : indien de architect een ondergeschikte is kan eventueel ook een
vordering tegen de werkgever op grond van artikel 6 : 170 Bw worden
ingesteld. Enkel optreden als vertegenwoordiger is voor het aannemen
van aansprakelijkheid overigens niet voldoende (zie tekstboek nr. ilsa).