L2.3 - Nakoming van verbintenissen: betaling en subjecten der betaling Flashcards

1
Q

Kenmerkend voor een verbintenis is…?

A

Kenmerkend voor een verbintenis is dat tegenover een verplichting van de schuldenaar (schuld) een aan de schuldeiser toekomend recht staat (vorderingsrecht).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wordt door de schuldenaar aan zijn verplichting voldaan en daardoor het recht van de schuldeiser verwezenlijkt?

A

Wordt door de schuldenaar aan zijn verplichting voldaan en daardoor het recht van de schuldeiser verwezenlijkt, dan is de verbintenis vervuld. Dit resultaat wordt bereikt wanneer de verbintenis wordt nagekomen, respectievelijk betaald.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De term betaling wordt in Afdeling 6.1.6 niet alleen gebruikt in de gangbare betekenis van het voldoen van een geldsom, maar staat ook voor…?

A

De term betaling wordt in Afdeling 6.1.6 niet alleen gebruikt in de gangbare betekenis van het voldoen van een geldsom, maar staat ook voor het verwezenlijken van iedere prestatie ongeacht of daarmee wordt voldaan aan de inhoud van een verbintenis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Afgifte van de zaak?

A

Bij een verbintenis (zoals voortvloeiend uit art. 7:9 BW) waarbij het gaat om de afgifte van een speci#eke zaak, wordt door afgifte van die zaak bevrijdend betaald. Bij een generieke verbintenis, waarbij het gaat om de afgifte van een enkel naar de soort bepaalde zaak, wordt bevrijdend betaald door de afgifte van een zaak van een kwaliteit die niet beneden de middelmaat ligt (art. 6:28 BW).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Het verschuldigde in delen voldoen?

A

De schuldenaar is zonder toestemming van de schuldeiser niet bevoegd het verschuldigde in gedeelten te voldoen (art. 6:29 BW). Weigert de schuldeiser gedeeltelijke nakoming dan komt hij niet ex artikel 6:58 BW in schuldeisersverzuim

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kwali!catie van de betaling?

A

Betaling kan als een rechtshandeling worden gezien, omdat met betaling vrijwel steeds beoogd wordt een verbintenis te kwijten. De uitvoering van de betaling, de betalingshandeling, kan zowel uit een feitelijk gebeuren als een rechtshandeling bestaan.

Voorbeelden

  • Schildersbedrijf A verplicht zich tegenover B om zijn huis te schilderen. De nakoming (betaling) door A is een rechtshandeling, want A heeft de bedoeling de verbintenis te kwijten. De uitvoering van de betaling bestaat uit een feitelijk gebeuren, namelijk het schilderen van het huis.
  • C verkoopt aan D zijn auto. De betaling door C is een rechtshandeling en bestaat op zichzelf ook uit een rechtshandeling, namelijk de eigendomsoverdracht van de auto.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Of betaling als een eenzijdige of meerzijdige rechtshandeling moet worden aangemerkt, is afhankelijk van de vraag of ?

A

Of betaling als een eenzijdige of meerzijdige rechtshandeling moet worden aangemerkt, is afhankelijk van de vraag of voor betaling de medewerking van de schuldeiser is vereist.

Voorbeelden

Huurder Z betaalt maandelijks via de giro de huursom van € 800 aan verhuurder W. De betaling is een eenzijdige gerichte rechtshandeling.

X en Y sluiten een koopovereenkomst (art. 7:1 BW), waarbij X zich verplicht tot overdracht van een onroerende zaak (art. 7:9, eerste lid, BW) en Y zich verplicht de koopsom te betalen (art. 7: 26, eerste lid, BW). Voor de nakoming van de verbintenis/ betaling door X, bestaande uit overdracht van onroerende zaak, is ex artikel 3:89, eerste lid, BW de medewerking van Y vereist. Deze medewerking bestaat uit het mede ondertekenen van de notariële transportakte. Hier bestaat de nakoming (betaling) dus uit een meerzijdige rechtshandeling, de zogenoemde goederenrechtelijke overeenkomst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Verbintenissen zijn in beginsel onpersoonlijk?

A

In de meeste gevallen is het de schuldenaar (waaronder mede begrepen de medeschuldenaar en borg) die de verbintenis nakomt. Een verbintenis kan echter ook door een derde worden nagekomen, tenzij de inhoud of strekking van de verbintenis zich daartegen verzet (art. 6:30, eerste lid, BW).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Weigert de schuldeiser de betaling te aanvaarden?

A

Weigert de schuldeiser de betaling te aanvaarden, dan zal hij in beginsel in schuldeisersverzuim geraken (zie art. 6:58 BW )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Schuldeisersverzuim bij betaling door een derde?

A

Minder vanzelfsprekend is het om schuldeisersverzuim aan te nemen, wanneer de schuldeiser een aanbod tot betaling van een derde weigert te aanvaarden. Indien de inhoud of strekking van de verbintenis zich hiertegen verzet behoeft een schuldeiser een aanbod tot betaling van een derde niet te aanvaarden en raakt hij bij weigering niet in schuldeisersverzuim. Indien de derde wel bevoegd is tot betaling dan raakt de schuldeiser in schuldeisersverzuim, tenzij de schuldenaar met de weigering akkoord gaat (art. 6:30, tweede lid, BW).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Betaling door een derde kan tot gevolg hebben?

A

• dat de verbintenis wordt voldaan, zonder dat tussen schuldenaar en derde een rechtsbetrekking ontstaat. De derde beoogt met de betaling de schuldenaar te bevoordelen.

* dat de verbintenis wordt voldaan, met als gevolg dat tussen schuldenaar en derde een rechtsbetrekking ontstaat. De derde verkrijgt een recht van regres (bijv. art. 6:10, tweede lid, BW) op de schuldenaar.

* dat de verbintenis wordt voldaan, maar de derde door betaling in de rechten van de schuldeiser treedt (subrogatie, art. 6:150, BW).

Voorbeeld

A heeft op zijn woning een eerste hypotheek verleend aan zijn schuldeiser B en een tweede hypotheek aan zijn schuldeiser C. Indien C de schuld van A aan B betaalt, in het geval genoemd in artikel 6:150, sub c, BW, wordt C in de vordering van B op A gesubrogeerd. Krachtens artikel 6:142 BW gaat ook het recht van eerste hypotheek van B over op C.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bij een verbintenis die tot eigendomsoverdracht van een roerende zaak verplicht, moet degene die betaalt/nakomt bevoegd zijn om over het goed te beschikken (art. 3:84, eerste lid, BW). Is de schuldenaar niet beschikkingsbevoegd dan …?

A

Is de schuldenaar niet beschikkingsbevoegd dan kan hij wel leveren (d.m.v. bezitsverschaffing), maar zijn verbintenis tot overdracht niet bevrijdend nakomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid in art 3:86?

A

Niettemin beschermt artikel 3:86 BW een derde (i.c. de schuldeiser) tegen de beschikkingsonbevoegdheid van zijn wederpartij en daarmee tegen revindicatie door de eigenaar van de roerende zaak. Kan de schuldeiser zich met succes op artikel 3:86 BW beroepen (en is ook verder aan alle vereisten van overdracht voldaan), dan is hij eigenaar van de zaak geworden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Beperking in de bescherming van art 3:86?

A

De bescherming van artikel 3:86 BW ondergaat echter een beperking, in die zin dat de schuldeiser – aan wie de roerende zaak door een beschikkingsonbevoegde schuldenaar werd geleverd – de zaak moet afgegeven aan degene aan wie zij toekomt, indien de schuldenaar een andere aan de verbintenis beantwoordende zaak aanbiedt, en het belang van de schuldeiser zich niet tegen teruggave verzet (art. 6:42 BW).

Voorbeeld

A verhuurt een #ets aan B. B verkoopt deze #ets aan C. C kan zich met succes op artikel 3:86 BW beroepen. Wanneer B echter vordert dat de #ets wordt afgegeven aan A, en tegelijkertijd aan C een andere even goede #ets aanbiedt, kan C zich niet op het eigendomsrecht van de ́eerste ́ fiets beroepen, indien het belang van C zich niet tegen teruggave verzet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Is omtrent de toerekening van betalingen door partijen niets overeengekomen dan…?

A

Is omtrent de toerekening van betalingen door partijen niets overeengekomen dan gelden de wettelijke imputatievoorschriften (artt. 6:43 en 44 BW). De beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (artt. 6:2, tweede lid en 248, tweede lid, BW) kan echter tot gevolg hebben dat deze aanvullende wettelijke voorschriften opzijgezet moeten worden.

Voorbeeld

A heeft een alimentatieverplichting jegens zijn minderjarige kind uit een vorig huwelijk. De alimentatie moet maandelijks worden betaald. A heeft een achterstand in betalingen. Bij de eerstvolgende betaling stelt A dat het een betaling voor de laatst openstaande termijn is. De redelijkheid en billijkheid brengt met zich mee dat aan de keuze van A geen waarde moet worden gehecht, maar dat de betaling moet worden toegerekend op de oudste openstaande termijn, aldus Hof ́s-Hertogenbosch 23 september 1986, NJ 1987, 696. Gebruik en billijkheid vergen dat betalingen van periodiek vervallende en uit dezelfde oorzaak voortspruitende termijnen kunnen worden toegerekend ter voldoening van de oudste openstaande termijn. Het hof acht dit billijk omdat de schuldenaar het anders in zijn macht heeft om de aanspraken van de onderhoudsgerechtigde sneller te laten verjaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Verhouding imputatie en artikel 6:29 BW ?

A

Imputatie van betalingen rechtvaardigt geen inbreuk op artikel 6:29 BW. De schuldeiser kan een gedeeltelijke betaling weigeren, ook als deze het gevolg is van imputatie. Wanneer de schuldeiser de gedeeltelijke betaling niet weigert, gaan de artikelen 6:43 en 44 BW weer gelden.

Voorbeeld

A heeft twee niet-opeisbare schulden jegens B. De eerste schuld bedraagt € 6000. Tot zekerheid van deze schuld heeft A zijn auto aan B in pand gegeven. De tweede schuld bedraagt € 4000, en is niet belast met een zekerheidsrecht. A betaalt € 3000 aan B, zonder hierbij aan te geven aan welke schuld de betaling moet worden toegerekend. Volgens de imputatieregels wordt de betaling toegerekend aan de voor A meest bezwarende schuld, wat in casu, gezien het pandrecht van B, de schuld van € 6000 zal zijn. B behoeft echter op grond van artikel 6:29 BW gedeeltelijke betaling niet te accepteren.

Voorbeeld
A heeft twee niet-opeisbare schulden jegens B die beide even bezwarend zijn. De eerste schuld bedraagt € 6000, en is ontstaan op 1 juli; de tweede schuld bedraagt
€ 4000 en is ontstaan op 1 december. A betaalt € 3000 aan B en verklaart dat de betaling moet worden toegerekend aan de jongste schuld, dat wil zeggen: de schuld van € 4000. Betaling van een gedeeltelijke schuld behoeft B op grond van artikel 6:29 BW niet te accepteren. Weigert B het bedrag van € 3000 te ontvangen, dan raakt hij niet in schuldeisersverzuim. Wanneer B de € 3000 wel accepteert dan wordt de betaling op grond van artikel 43, eerste lid, BW aan de jongste schuld toegerekend.

17
Q

Betaling aan de schuldeiser werkt bevrijdend, dat wil zeggen de verbintenis gaat teniet.

Uitzonderingen?

A

De schuldeiser is niet bekwaam de betaling te ontvangen (art. 6:31 BW). Een betaling aan een onbekwame werkt niettemin bevrijdend indien:

zij de onbekwame schuldeiser tot werkelijk voordeel heeft gestrekt (art.

6:31 BW).

het gepresteerde in de macht van de wettelijke vertegenwoordiger van de

schuldeiser is gekomen (art. 6:31 BW).

de wettelijke vertegenwoordiger van de schuldeiser de betaling bevestigt

(art. 3:55 BW).

de schuldeiser de betaling bevestigt na beëindiging van de

onbekwaamheid (art. 3:55 BW).

Betaling in weerwil van een beslag of aan een schuldeiser die niet bevoegd is

te ontvangen wegens een beperkt recht, bewind of soortgelijk beletsel, werkt wel bevrijdend ten opzichte van de schuldeiser, maar niet ten opzichte van derden (art. 6:33 BW). Om goederen als verhaalsobject te behouden kan een schuldeiser conservatoir beslag leggen op goederen van zijn schuldenaar, wanneer hij vreest dat de schuldenaar deze goederen zal verduisteren (art. 711, eerste lid, Rv). Door het beslag wordt de schuldenaar onbevoegd om over de desbetreffende goederen te beschikken (zie voor executoriaal beslag, art. 475h, eerste lid, Rv). Beslag kan ook worden gelegd onder derden op gelden en/of goederen die deze derde aan de schuldenaar verschuldigd is of die aan de schuldenaar toebehoren (art. 718 Rv).

Voorbeeld

C heeft een vordering op A. A heeft op zijn beurt een vordering op B. C legt onder B beslag op de vordering van A op B. B voldoet zijn vordering aan A. Hierdoor is hij bevrijd ten opzichte van A, doch niet ten opzichte van C.

18
Q

Betaling in weerwil van een beslag of aan een schuldeiser die onbevoegd is de betaling te ontvangen, werkt niettemin bevrijdend indien?

A

• de inningsbevoegde derde de betaling bekrachtigt (art. 6:32 BW).

de inningsbevoegde derde door de betaling is gebaat (art. 6:32 BW).

de schuldenaar op redelijke gronden heeft aangenomen dat de ontvanger als schuldeiser tot de prestatie gerechtigd was (art. 6:34 BW).

in geval van betaling in weerwil van een derdenbeslag, de derde alles wat redelijkerwijze van hem kon worden verwacht, heeft gedaan om de betaling te voorkomen (art. 475h Rv).

Heeft een schuldenaar als gevolg van een beslag niet bevrijdend betaald en is hij genoodzaakt opnieuw te betalen, dan heeft de schuldenaar verhaal op de schuldeiser (art. 6:33 BW).

19
Q

Betaling aan een onbevoegde werkt bevrijdend indien?

A

Betaling aan een onbevoegde werkt bevrijdend indien de werkelijke schuldeiser de betaling heeft bekrachtigd of erdoor is gebaat (art. 6:32 BW). Bekrachtiging kan zowel de gehele betaling als een gedeelte ervan betreffen.

20
Q

Wanneer nog meer bevrijdt betaling aan een onbevoegde?

A

Betaling aan een onbevoegde bevrijdt tevens de schuldenaar, indien de schuldenaar op redelijke gronden heeft aangenomen dat degene aan wie hij betaalde als schuldeiser tot de prestatie gerechtigd was, of dat uit anderen hoofde aan hem moest worden betaald (art. 6:34, eerste lid, BW). Voor een succesvol beroep op artikel 6:34, eerste lid, BW is dus subjectieve goede trouw noodzakelijk, de schuldenaar meende en mocht ook menen dat degene aan wie hij betaalde rechthebbende was.

21
Q

Art 6:34 biedt alleen bescherming wanneer?

A

Artikel 6:34 BW biedt alleen bescherming wanneer de schuldenaar hierop een beroep doet. Slaagt dit beroep, dan is zijn betaling bevrijdend en heeft de werkelijke schuldeiser een vordering op degene aan wie is betaald. Ook indien een derde heeft betaald, kan de schuldenaar een beroep doen op de bevrijdende werking van de betaling (art. 6:35, tweede lid, BW).

22
Q

Wat indien er geen beroep wordt gedaan op art 6:34?

A

Laat de schuldenaar of betalende derde een beroep op artikel 6:34 BW achterwege, dan blijft de schuldenaar tot betaling aan de werkelijke schuldeiser gehouden. De schuldenaar of betalende derde kan in dat geval op grond van onverschuldigde betaling (art. 6:203 BW), de betaling aan de vermeende schuldeiser terugvorderen.

23
Q

Wat indien een schuldeiser zijn recht op betaling verliest?

A

Is sprake van een betaling aan een schuldeiser die zijn recht op betaling nadien verliest (bijv. door vernietiging van de titel van de cessie), dan is de betaling desondanks bevrijdend, tenzij hetgeen de schuldenaar omtrent dit verlies kon voorzien, hem van betaling had behoren te weerhouden (art. 6:34, tweede lid, BW).

24
Q

Wat indien de schuldenaar twijfelt aan wie te moeten betalen?

A

Indien de schuldenaar op redelijke gronden twijfelt aan wie de betaling moet geschieden, is hij op grond van artikel 6:37 BW bevoegd de nakoming van zijn verbintenis op te schorten.

25
Q

Vertegenwoordiging en betaling?

A

Vertegenwoordiging

Betaling werkt ook bevrijdend, indien wordt betaald aan de daartoe bevoegde vertegenwoordiger van de schuldeiser (art. 3:66, eerste lid, BW). Artikel 6:34 BW heeft geen betrekking op de betaling aan een schijngevolmachtigde (zie daarvoor art. 3:61, tweede lid, BW).

26
Q
A