L2.3 - Nakoming van verbintenissen: betaling en subjecten der betaling Flashcards
Kenmerkend voor een verbintenis is…?
Kenmerkend voor een verbintenis is dat tegenover een verplichting van de schuldenaar (schuld) een aan de schuldeiser toekomend recht staat (vorderingsrecht).
Wordt door de schuldenaar aan zijn verplichting voldaan en daardoor het recht van de schuldeiser verwezenlijkt?
Wordt door de schuldenaar aan zijn verplichting voldaan en daardoor het recht van de schuldeiser verwezenlijkt, dan is de verbintenis vervuld. Dit resultaat wordt bereikt wanneer de verbintenis wordt nagekomen, respectievelijk betaald.
De term betaling wordt in Afdeling 6.1.6 niet alleen gebruikt in de gangbare betekenis van het voldoen van een geldsom, maar staat ook voor…?
De term betaling wordt in Afdeling 6.1.6 niet alleen gebruikt in de gangbare betekenis van het voldoen van een geldsom, maar staat ook voor het verwezenlijken van iedere prestatie ongeacht of daarmee wordt voldaan aan de inhoud van een verbintenis.
Afgifte van de zaak?
Bij een verbintenis (zoals voortvloeiend uit art. 7:9 BW) waarbij het gaat om de afgifte van een speci#eke zaak, wordt door afgifte van die zaak bevrijdend betaald. Bij een generieke verbintenis, waarbij het gaat om de afgifte van een enkel naar de soort bepaalde zaak, wordt bevrijdend betaald door de afgifte van een zaak van een kwaliteit die niet beneden de middelmaat ligt (art. 6:28 BW).
Het verschuldigde in delen voldoen?
De schuldenaar is zonder toestemming van de schuldeiser niet bevoegd het verschuldigde in gedeelten te voldoen (art. 6:29 BW). Weigert de schuldeiser gedeeltelijke nakoming dan komt hij niet ex artikel 6:58 BW in schuldeisersverzuim
Kwali!catie van de betaling?
Betaling kan als een rechtshandeling worden gezien, omdat met betaling vrijwel steeds beoogd wordt een verbintenis te kwijten. De uitvoering van de betaling, de betalingshandeling, kan zowel uit een feitelijk gebeuren als een rechtshandeling bestaan.
Voorbeelden
- Schildersbedrijf A verplicht zich tegenover B om zijn huis te schilderen. De nakoming (betaling) door A is een rechtshandeling, want A heeft de bedoeling de verbintenis te kwijten. De uitvoering van de betaling bestaat uit een feitelijk gebeuren, namelijk het schilderen van het huis.
- C verkoopt aan D zijn auto. De betaling door C is een rechtshandeling en bestaat op zichzelf ook uit een rechtshandeling, namelijk de eigendomsoverdracht van de auto.
Of betaling als een eenzijdige of meerzijdige rechtshandeling moet worden aangemerkt, is afhankelijk van de vraag of ?
Of betaling als een eenzijdige of meerzijdige rechtshandeling moet worden aangemerkt, is afhankelijk van de vraag of voor betaling de medewerking van de schuldeiser is vereist.
Voorbeelden
Huurder Z betaalt maandelijks via de giro de huursom van € 800 aan verhuurder W. De betaling is een eenzijdige gerichte rechtshandeling.
X en Y sluiten een koopovereenkomst (art. 7:1 BW), waarbij X zich verplicht tot overdracht van een onroerende zaak (art. 7:9, eerste lid, BW) en Y zich verplicht de koopsom te betalen (art. 7: 26, eerste lid, BW). Voor de nakoming van de verbintenis/ betaling door X, bestaande uit overdracht van onroerende zaak, is ex artikel 3:89, eerste lid, BW de medewerking van Y vereist. Deze medewerking bestaat uit het mede ondertekenen van de notariële transportakte. Hier bestaat de nakoming (betaling) dus uit een meerzijdige rechtshandeling, de zogenoemde goederenrechtelijke overeenkomst.
Verbintenissen zijn in beginsel onpersoonlijk?
In de meeste gevallen is het de schuldenaar (waaronder mede begrepen de medeschuldenaar en borg) die de verbintenis nakomt. Een verbintenis kan echter ook door een derde worden nagekomen, tenzij de inhoud of strekking van de verbintenis zich daartegen verzet (art. 6:30, eerste lid, BW).
Weigert de schuldeiser de betaling te aanvaarden?
Weigert de schuldeiser de betaling te aanvaarden, dan zal hij in beginsel in schuldeisersverzuim geraken (zie art. 6:58 BW )
Schuldeisersverzuim bij betaling door een derde?
Minder vanzelfsprekend is het om schuldeisersverzuim aan te nemen, wanneer de schuldeiser een aanbod tot betaling van een derde weigert te aanvaarden. Indien de inhoud of strekking van de verbintenis zich hiertegen verzet behoeft een schuldeiser een aanbod tot betaling van een derde niet te aanvaarden en raakt hij bij weigering niet in schuldeisersverzuim. Indien de derde wel bevoegd is tot betaling dan raakt de schuldeiser in schuldeisersverzuim, tenzij de schuldenaar met de weigering akkoord gaat (art. 6:30, tweede lid, BW).
Betaling door een derde kan tot gevolg hebben?
• dat de verbintenis wordt voldaan, zonder dat tussen schuldenaar en derde een rechtsbetrekking ontstaat. De derde beoogt met de betaling de schuldenaar te bevoordelen.
* dat de verbintenis wordt voldaan, met als gevolg dat tussen schuldenaar en derde een rechtsbetrekking ontstaat. De derde verkrijgt een recht van regres (bijv. art. 6:10, tweede lid, BW) op de schuldenaar.
* dat de verbintenis wordt voldaan, maar de derde door betaling in de rechten van de schuldeiser treedt (subrogatie, art. 6:150, BW).
Voorbeeld
A heeft op zijn woning een eerste hypotheek verleend aan zijn schuldeiser B en een tweede hypotheek aan zijn schuldeiser C. Indien C de schuld van A aan B betaalt, in het geval genoemd in artikel 6:150, sub c, BW, wordt C in de vordering van B op A gesubrogeerd. Krachtens artikel 6:142 BW gaat ook het recht van eerste hypotheek van B over op C.
Bij een verbintenis die tot eigendomsoverdracht van een roerende zaak verplicht, moet degene die betaalt/nakomt bevoegd zijn om over het goed te beschikken (art. 3:84, eerste lid, BW). Is de schuldenaar niet beschikkingsbevoegd dan …?
Is de schuldenaar niet beschikkingsbevoegd dan kan hij wel leveren (d.m.v. bezitsverschaffing), maar zijn verbintenis tot overdracht niet bevrijdend nakomen.
Bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid in art 3:86?
Niettemin beschermt artikel 3:86 BW een derde (i.c. de schuldeiser) tegen de beschikkingsonbevoegdheid van zijn wederpartij en daarmee tegen revindicatie door de eigenaar van de roerende zaak. Kan de schuldeiser zich met succes op artikel 3:86 BW beroepen (en is ook verder aan alle vereisten van overdracht voldaan), dan is hij eigenaar van de zaak geworden.
Beperking in de bescherming van art 3:86?
De bescherming van artikel 3:86 BW ondergaat echter een beperking, in die zin dat de schuldeiser – aan wie de roerende zaak door een beschikkingsonbevoegde schuldenaar werd geleverd – de zaak moet afgegeven aan degene aan wie zij toekomt, indien de schuldenaar een andere aan de verbintenis beantwoordende zaak aanbiedt, en het belang van de schuldeiser zich niet tegen teruggave verzet (art. 6:42 BW).
Voorbeeld
A verhuurt een #ets aan B. B verkoopt deze #ets aan C. C kan zich met succes op artikel 3:86 BW beroepen. Wanneer B echter vordert dat de #ets wordt afgegeven aan A, en tegelijkertijd aan C een andere even goede #ets aanbiedt, kan C zich niet op het eigendomsrecht van de ́eerste ́ fiets beroepen, indien het belang van C zich niet tegen teruggave verzet.
Is omtrent de toerekening van betalingen door partijen niets overeengekomen dan…?
Is omtrent de toerekening van betalingen door partijen niets overeengekomen dan gelden de wettelijke imputatievoorschriften (artt. 6:43 en 44 BW). De beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (artt. 6:2, tweede lid en 248, tweede lid, BW) kan echter tot gevolg hebben dat deze aanvullende wettelijke voorschriften opzijgezet moeten worden.
Voorbeeld
A heeft een alimentatieverplichting jegens zijn minderjarige kind uit een vorig huwelijk. De alimentatie moet maandelijks worden betaald. A heeft een achterstand in betalingen. Bij de eerstvolgende betaling stelt A dat het een betaling voor de laatst openstaande termijn is. De redelijkheid en billijkheid brengt met zich mee dat aan de keuze van A geen waarde moet worden gehecht, maar dat de betaling moet worden toegerekend op de oudste openstaande termijn, aldus Hof ́s-Hertogenbosch 23 september 1986, NJ 1987, 696. Gebruik en billijkheid vergen dat betalingen van periodiek vervallende en uit dezelfde oorzaak voortspruitende termijnen kunnen worden toegerekend ter voldoening van de oudste openstaande termijn. Het hof acht dit billijk omdat de schuldenaar het anders in zijn macht heeft om de aanspraken van de onderhoudsgerechtigde sneller te laten verjaren.