L6: Dwaling en bedrog Flashcards
Voorbeeld waarin wil en verklaring niet met elkaar overeenstemmen?
Indien een geestesgestoorde zijn boerderij verkoopt omdat hij meent dat het op de boerderij spookt, is bij hem geen werkelijke wil tot verkoop aanwezig en is hij op grond van artikel 3:34, tweede lid, BW bevoegd de overeenkomst te vernietigen. Niettemin is hij toch gebonden, indien aan de vereisten van artikel 3:35 BW is voldaan
Wat is een wilsgebrek?
Iemand kan door geldnood gedreven erin toestemmen zijn boerderij onder de werkelijke waarde te verkopen, terwijl hij onder andere omstandigheden zeker niet met de geboden prijs akkoord zou zijn gegaan. Iemand kan toestemmen in beëindiging van een arbeidsovereenkomst omdat hij in de vooronderstelling verkeert elders een veel betere betrekking te zullen krijgen, terwijl dat in werkelijkheid niet het geval is. In deze gevallen is er wel overeenstemming tussen wil en verklaring (er is geen discrepantie tussen wil en verklaring), maar is die wil op gebrekkige wijze totstandgekomen (er is een wilsgebrek).
Noem de 4 wilsgebreken in het BW?
bedreiging, bedrog en misbruik van omstandigheden (art. 3:44 BW) en dwaling (art. 6:228 BW)
Verklaar waarom dwaling een aparte plaats inneemt?
Voor vernietiging op grond van bedreiging, bedrog en misbruik van omstandigheden is ongeoorloofde beïnvloeding van de wilsvorming vereist. Uit het woord ‘iemand’ (art. 3:44, tweede, derde en vierde lid, BW) blijkt dat die beïnvloeding niet behoeft uit te gaan van de wederpartij. Dwaling vereist niet altijd een ongeoorloofde beïnvloeding van de wilsvorming (de wet kent in art. 6:228, eerste lid, sub c, ook de wederzijdse dwaling) en voor zover de dwaling wel het gevolg is van beïnvloeding van de wilsvorming moet deze beïnvloeding door de wederpartij plaatsvinden (art. 6:228, eerste lid, onder a en b, BW).
Bedreiging, bedrog en misbruik van omstandigheden zijn in Titel 3.2 Rechtshandelingen geregeld, de dwalingsregeling is in beginsel alleen geschreven voor de obligatoire overeenkomst. Door artikel 6:216 BW (schakelbepaling) is artikel 6:228 BW van overeenkomstige toepassing op andere meerzijdige vermogensrechtelijke rechtshandelingen en eenzijdige rechtshandelingen, waarbij met name aan de gerichte eenzijdige rechtshandeling moet worden gedacht.
Wat geldt voor alle wilsgebreken?
voor alle wilsgebreken geldt dat beïnvloeding, uitgaande van een vertegenwoordiger van een van de bij een overeenkomst betrokken partijen, gezien wordt als een beïnvloeding door de vertegenwoordigde partij zelf (zie voor de vertegenwoordiging krachtens volmacht in het bijzonder art. 3:66 BW).
Vernietiging van de overeenkomst op grond van een wilsgebrek kan op twee wijzen geschieden (art. 3:49 BW) ?
door een (vormvrije, art. 3:37, eerste lid, BW) buitengerechtelijke verklaring (een gerichte eenzijdige rechtshandeling)
door een rechterlijke uitspraak waarbij een beroep op de vernietigingsgrond wordt aanvaard (art. 3:49 BW j° 3:51 BW).
Verjaringstermijn voor de rechtsvordering tot vernietiging?
Voor de rechtsvordering tot vernietiging geldt een verjaringstermijn van drie jaar (zie art. 3:52, eerste lid, BW). Na de verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging van de overeenkomst kan deze niet meer op dezelfde grond door een buitengerechtelijke verklaring worden vernietigd (art. 3:52, tweede lid, BW).
Hoe kan men zich te allen tijde verweren?
Daarnaast kan men zich te allen tijde verweren tegen een op de vernietigbare overeenkomst steunende vordering of andere rechtsmaatregel door een beroep op het wilsgebrek te doen (art. 3:51, derde lid, BW).
Wat gebeurt er met hetgeen reeds is gepresteerd?
Hetgeen reeds is gepresteerd moet na vernietiging op grond van onverschuldigde betaling (art. 6:203 e.v. BW) ongedaan worden gemaakt.
Wat is bijzonder bij dwaling?
Bijzonder voor de dwaling is de regel van artikel 6:230 BW. De wederpartij van de dwalende kan vernietiging van de overeenkomst voorkomen door een voorstel tot wijziging van de overeenkomst te doen, waardoor het nadeel voor de dwalende wordt opgeheven. Beide partijen kunnen de rechter vragen de overeenkomst te wijzigen in plaats van deze te vernietigen.
Waar geldt een parellelle regeling voor?
Bij vernietiging op grond van misbruik van omstandigheden bevat artikel 3:54 BW een parallelle regeling.
dwaling in de zin van artikel 6:228 BW ?
het ontbreken van een juiste voorstelling van zaken
oneigenlijke dwaling ?
Van oneigenlijke dwaling spreekt men indien bijvoorbeeld ten gevolge van een vergissing of een misverstand wilsovereenstemming tussen partijen ontbreekt, waardoor in beginsel geen overeenkomst totstandkomt.
Geef een voorbeeld van eigenlijke dwaling?
A biedt een onroerende zaak te koop aan voor € 120.000. B deelt mede de zaak te willen kopen voor € 110.000 waarnaast hij aanbiedt bepaalde belastingschulden van A voor zijn rekening te nemen, door B’s accountant berekend op een bedrag van
€ 17.000. Volgens deze berekening zou A met de lagere prijs uiteindelijk beter af zijn. A accepteert. Achteraf blijkt de berekening van de accountant niet te kloppen, zodat A per saldo uit de overeenkomst minder vermogensvoordeel trekt dan hij zich had voorgesteld.
Eigenlijke dwaling
Dit is een geval van eigenlijke dwaling. Hier is door wilsovereenstemming tussen partijen een overeenkomst totstandgekomen. De wilsvorming van A is echter beïnvloed door een verkeerde voorstelling van zaken, veroorzaakt door het onjuiste advies van de accountant. Indien aan de overige vereisten van artikel 6:228 BW is voldaan, kan A de overeenkomst vernietigen.
Voor een geslaagd beroep op dwaling dient aan welke vereisten te worden voldaan?
een verkeerde voorstelling van zaken (dwaling)
causaal verband tussen dwaling en overeenkomst
een van de drie limitatief in lid 1 van artikel 6:228 BW genoemde gevallen van dwaling
Indien aan deze vereisten is voldaan is niet te allen tijde sprake van vernietigbaarheid. De wet bevat een aantal uitzonderingen, welke?
Indien aan deze vereisten is voldaan is niet te allen tijde sprake van vernietigbaarheid. De wet bevat een aantal uitzonderingen:
* de zogenoemde kenbaarheidscorrecties. Deze kenbaarheidscorrecties voor de wederpartij kunnen worden beschouwd als een uitwerking van de goede trouw (art. 3:11 BW) (zie par. 2.3).
* de vernietiging kan niet worden gegrond op een dwaling die een uitsluitend toekomstige omstandigheid betreft of die in verband met de aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of de omstandigheden van het geval voor rekening van de dwalende behoort te blijven (art. 6:228, tweede lid, BW)
De aanhef van artikel 6:228 BW maakt duidelijk dat de totstandkoming van de overeenkomst moet zijn beïnvloed door een verkeerde voorstelling van zaken.
Verklaar?
Die verkeerde voorstelling van zaken (= dwaling) kan betrekking hebben op de
inhoud van de eigen prestatie, de inhoud van de prestatie van de wederpartij of zelfs ten aanzien van de persoon van de wederpartij die veronderstelde eigenschappen mist.
Wat is rechtsdwaling?
Ook is mogelijk dat iemand een geheel verkeerde voorstelling heeft ten aanzien van zijn rechtspositie, omdat hij bepaalde rechtsregels niet kent. Geeft hij op basis daarvan zijn toestemming tot een bepaalde overeenkomst, dan is sprake van rechtsdwaling. Weliswaar wordt een ieder geacht de wet te kennen, maar met dit adagium wordt slechts tot uitdrukking gebracht dat rechtsregels toepassing vinden, ongeacht of men die rechtsregels al of niet kende. Dit adagium moet niet worden opgevat in de letterlijke zin dat een beroep op onbekendheid met een rechtsregel altijd gepasseerd zou moeten worden met de redenering: ‘Dat kán nu eenmaal niet, u wordt immers geacht de wet (het gehele stelsel van rechtsregels) te kennen’. Of rechtsdwaling meebrengt dat de overeenkomst kan worden vernietigd, hangt onder andere af van de desbetreffende rechtsregel. Rechtsdwaling komt veelal voor risico van de dwaler (vgl. art. 6:228, tweede lid, BW)
Omschrijf de relatie tussen causaal verband en dwaling?
Uit de aanhef van art. 6:228 blijkt ook dat er een causaal verband moet bestaan zijn tussen de dwaling en het totstandkomen van de overeenkomst. De dwalende zou de overeenkomst bij een juiste voorstelling van zaken niet of niet onder dezelfde voorwaarden hebben gesloten.
Niet vereist is dat de dwalende door het aangaan van de overeenkomst is benadeeld.
Omschrijf het kenbaarheidsvereiste?
Het kenbaarheidsvereiste houdt in dat het voor de wederpartij van de dwalende duidelijk was (behoorde te zijn) dat de omstandigheid terzake waarvan werd gedwaald voor de dwalende essentieel was. Anders gezegd: de wederpartij begreep of kon begrijpen dat die eigenschap of omstandigheid voor de ander de eigenlijke grond vormde voor het aangaan van de overeenkomst.
Voorbeeld kenbaarheidsvereiste?
Voorbeeld
K koopt van V een merrie. K gaat ervan uit dat deze merrie nog nooit eerder een veulen heeft geworpen, hetgeen voor hem de reden is de koop te sluiten. Bij de onderhandelingen wordt hierover echter met geen woord gesproken. Voor V is niet
kenbaar dat dit voor K zo essentieel is. Achteraf blijkt dat de merrie wel eerder een (doodgeboren) veulen heeft geworpen. K heeft dus gedwaald in een eigenschap van de merrie. Deze dwaling kan echter niet tot vernietigbaarheid leiden omdat aan de kenbaarheidseis niet is voldaan.
Vergelijk het volgende geval: K deelt V mede dat hij een merrie wil kopen die nog niet eerder een veulen geworpen heeft. V wijst een bepaalde merrie aan die naar V’s weten nog niet eerder een veulen heeft geworpen. Achteraf blijkt dit onjuist te zijn. V wist dat voor K essentieel was dat de merrie nog niet eerder geworpen had. Aan het kenbaarheidsvereiste is voldaan. Er is sprake van wederzijdse dwaling.
Kan er altijd sprake zijn van vernietigbaarheid bij dwaling?
Dwaling leidt slechts tot vernietigbaarheid van de overeenkomst indien sprake is van een van de in artikel 6:228, eerste lid, sub a-c, BW genoemde 3 gevallen.
Omschrijf de eerste mogelijke voorwaarde voor dwaling?
Inlichting van de wederpartij
Artikel 6:228, eerste lid, sub a: indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten. In de laatste zinsnede wordt de kenbaarheidscorrectie verwoord.
Of de wederpartij de inlichting op eigen initiatief dan wel als antwoord op een gestelde vraag gaf, is niet relevant. Ook is niet relevant of de wederpartij de inlichting te goeder dan wel te kwader trouw gaf. De wet vereist niet dat de wederpartij van de dwalende zelf een juiste voorstelling van zaken had en begreep dat de dwalende zich een valse voorstelling vormde omtrent een bepaalde omstandigheid.
Omschrijf de tweede mogelijke voorwaarde?
Mededelingsplicht of informatieplicht
Artikel 6:228, eerste lid, sub b: indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten. De kenbaarheidseis is hier terug te vinden in de zinsnede: ‘in verband … behoorde te weten’. Het kenbaarheidsvereiste valt hier als het ware met het geval samen!
Voorbeeld mededelings-/informatieplicht?
Van der Beek-Van Dartel
Een voorbeeld van een geval waarin een mededelingsplicht werd aangenomen biedt het arrest Van der Beek-Van Dartel. De koper van een woonhuis verkeerde in de veronderstelling het huis zelf te kunnen betrekken. De gemeente had echter aan de verkoper, al vóór de koopovereenkomst gesloten werd, laten weten dat het huis zou worden gevorderd (hetgeen inhield dat de gemeente woningzoekenden zouaanwijzen aan wie het huis verhuurd moest worden). Over de aanschrijvingen van de gemeente had de verkoper niets aan de koper medegedeeld. Het hof oordeelde dat op de verkoper de plicht rustte daarvan mededeling te doen aan de koper. Dit uitgangspunt legde de Hoge Raad ten grondslag aan zijn beslissing dat het beroep op dwaling van de koper gehonoreerd moest worden.
Is heet eenvoudig om vast te stellen of er sprake is van een mededelings- of informatieplicht?
Of er sprake is van een mededelingsplicht kan niet altijd op eenvoudige wijze worden vastgesteld. Enige gezichtspunten kunnen daarbij wel worden aangegeven:
Het is niet noodzakelijk dat de wederpartij wist dat de ander dwaalde;
voldoende is dat hij met de mogelijkheid van dwaling rekening moest houden.
In beginsel is vereist dat de wederpartij de omstandigheid waaromtrent de
ander dwaalt, zelf kent. Denkbaar is echter dat op de wederpartij van de dwalende een plicht rust een onderzoek in te stellen ten aanzien van bepaalde feiten en van de uitkomst daarvan mededeling te doen. Zo rust op de (bedrijfsmatig handelende) professionele verkoper van een tweedehands auto tegenover een particuliere, niet-deskundige koper de plicht te onderzoeken of die auto aan bepaalde veiligheidseisen voldoet. Indien de verkoper daarbij iets ontdekt dat van belang is voor de veiligheid van de koper, rust op hem ongevraagd een mededelingsplicht. Ook op een onwetende professionele verkoper rust dus in geval van ernstige gebreken een mededelingsplicht, omdat de verkoper het gebrek had moeten ontdekken.
Overigens lijkt de Hoge Raad terughoudend met het aannemen van dergelijke onderzoeksplichten. Zo werd in het arrest Ernst-Crombag (zie tekstboek, nr. 166) geen onderzoeksplicht voor de makelaar (in casu!) aangenomen.
Deze onderzoeksplicht van de wederpartij van de dwalende vormt een onderdeel van zijn mededelingsplicht en moet van de onderzoeksplicht van de dwalende worden onderscheiden.
Deze onderzoeksplicht van de wederpartij van de dwalende vormt een onderdeel van zijn mededelingsplicht en moet van de onderzoeksplicht van de dwalende worden onderscheiden. De onderzoeksplicht van de dwalende is niet expliciet opgenomen in het eerste lid van artikel 6:228, maar vloeit voort uit de in het tweede lid genoemde verkeersopvattingen.