L2: Wil, verklaring vertrouwen Flashcards
Is de innerlijke wil bepalend voor het totstandkomen van een overeenkomst?
Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan (art. 6:217, eerste lid, BW). Aanbod en aanvaarding zijn eenzijdig gerichte rechshandelingen. Een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard (art. 3:33 BW). Door de verklaring wordt de wil van de declarant kenbaar gemaakt. In het recht gaat het niet om de innerlijke wil van een persoon maar om de verklaarde wil, de geopenbaarde wil. Voor de totstandkoming van een rechtshandeling zijn wil en verklaring derhalve onafscheidelijk.
Wat zijn de 3 theorieen?
Traditioneel wordt de vraag of in geval van een discrepantie tussen wil en verklaring desondanks een overeenkomst totstandkomt door drie theorieën beheerst: de wilstheorie, de verklaringstheorie en de vertrouwenstheorie.
Welke theorie hangt het BW aan?
Het BW gaat uit van een combinatie van deze theorieën, de zogenoemde wilsvertrouwensleer (par. 2). Het gerechtvaardigd vertrouwen van degene tot wie de verklaring was gericht, kan op grond van artikel 3:35 BW voor de wil van de handelende persoon in de plaats komen.
Waar wordt de wederpartij te goeder trouw beschermt?
Artikel 3:35 BW beschermt de geadresseerde/wederpartij te goeder trouw tegen een verklaring die niet overeenkomt met de werkelijke wil.
Waar komt redelijk vertrouwen om de hoek?
Artikel 3:36 BW beschermt niet de wederpartij, maar diegenen die als derde op grond van een verklaring of gedraging, overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, het ontstaan, bestaan of tenietgaan van een bepaalde rechtsbetrekking heeft aangenomen en in redelijk vertrouwen op de juistheid van die veronderstelling heeft gehandeld. Bij artikel 3:36 BW gaat het derhalve niet om de discrepantie tussen wil en verklaring van een contractsluitende partij, maar om de discrepantie tussen een in werkelijkheid bestaande rechtsverhouding en de perceptie van deze rechtsverhouding door een
[page24image22048]
derde, die vervolgens naar deze waarneming heeft gehandeld. Zo beoogt artikel 3:36 BW derden onder meer bescherming tegen schijnhandelingen (simulatie) te bieden (zie par. 7). Simulatie vindt vaak plaats om derden te benadelen of om een ongeoorloofde overeenkomst te bedekken.
Wat zijn aanbod en aanvaarding?
Aanbod en aanvaarding zijn gerichte eenzijdige rechtshandelingen.
Is de wilsverklaring aan een vorm gebonden?
De verklaring moet aan degene tot wie de verklaring is gericht, de wil van de declarant duidelijk maken. Uitgangspunt is dat verklaringen niet aan een bepaalde vorm zijn gebonden (art. 3:37, eerste lid, BW). Verklaringen kunnen derhalve mondeling of schriftelijk worden afgelegd maar ook door gebruik te maken van bepaalde tekens. Denk hierbij aan het opsteken van een hand bij een veiling als teken dat een bod wordt uitgebracht.
Wat is de ontvangsttheorie met risico correctie?
Een rechtshandeling heeft in beginsel eerst rechtsgevolg op het moment dat het aanbod degene tot wie het is gericht, heeft bereikt. Het niet-bereiken van de verklaring komt voor risico van de geadresseerde (risicocorrectie, art. 3:37, derde lid, BW), indien dit het gevolg is van
- zijn eigen handeling
- de handeling van personen voor wie hij aansprakelijk is
- andere omstandigheden die zijn persoon betreffen en rechtvaardigen dat hij het nadeel draagt.
Omschrijf de wilstheorie?
Volgens de wilstheorie is het de verklaarde wil die de rechtshandeling/ overeenkomst tot stand doet komen.
Een strikte toepassing van de wilstheorie brengt mede dat een verklaring die niet overeenstemt met de wil van de handelende partij, geen rechtshandeling doet ontstaan. Bezwaar tegen deze theorie is dat voor degene tot wie een dergelijke verklaring is gericht, veelal niet kenbaar is dat er sprake is van een discrepantie tussen wil en verklaring en men op de verklaring afgaat.
Omschrijf de verklaringstheorie?
De verklaringstheorie gaat ervan uit dat een rechtshandeling totstandkomt door de overeenstemmende verklaringen van partijen. Het bezwaar tegen de verklaringstheorie is dat er ook een overeenkomst totstandkomt wanneer de wederpartij weet dat de verklaring van de ander niet overeenstemt met de wil.
Omschrijf de vertrouwenstheorie?
De vertrouwenstheorie vormt een correctie op de verklaringstheorie. Niet elke verklaring bindt degene die haar a!egt, maar alleen die verklaring die een normaal mens onder de gegeven omstandigheden in goed vertrouwen mocht beschouwen als overeenstemmend met de wil van degene die haar a!egde.
Benoem en omschrijf de theorie in het BW?
Het BW gaat uit van een combinatie van theorieën, de zogenoemde wilsvertrouwensleer. Uit artikel 3:33 BW volgt dat het ontbreken van de wil in beginsel nietigheid van de rechtshandeling met zich brengt. De zekerheid in hetrechtsverkeer vereist echter dat men in goed vertrouwen op elkaars verklaringen mag afgaan. De bescherming van de wederpartij is in artikel 3:35 BW aldus uitgewerkt dat er een rechtshandeling totstandkomt in de betekenis die de geadresseerde daaraan toekende en redelijkerwijze daaraan ook mocht toekennen. De bescherming van de geadresseerde, ook wel aangeduid als de !dens, leidt ertoe dat de declarant, ook wel aangeduid als de nolens, toch gebonden is aan de niet- gewilde verklaring.
NB: de bescherming ingevolge artikel 3:35 BW heeft alleen betrekking op gerichte rechtshandelingen en werkt niet van rechtswege. De #dens moet er een beroep op doen.
Invoegen fig 2.1 pagina 30
Wat gebeurt er bij een geestelijke stoornis?
Op het uitgangspunt dat het ontbreken van de wil nietigheid van de rechtshandeling met zich brengt, maakt de wet in artikel 3:34 BW een uitzondering. Indien de discrepantie tussen wil en verklaring is veroorzaakt door geestelijke stoornis van de handelende partij, dan komt er wel een geldige rechtshandeling tot stand, maar is de rechtshandeling vernietigbaar. Een eenzijdige niet-gerichte rechtshandeling is echter van rechtswege nietig (art. 3:34, tweede lid, BW). Onder de geestelijke stoornis vallen niet alleen zij die geestesziek zijn, maar ook zij die handelen in een toestand van dronkenschap, narcose, hypnose, verstrooidheid en hevige opwinding.
Onderscheid bij geestelijk gestoord:
- handelingsbekwaam
- handelingsonbekwaam?
Artikel 3:34, eerste lid, BW betreft alleen verklaringen afkomstig van geestelijk gestoorden die (nog) handelingsbekwaam zijn. Een geestelijk gestoorde die onder curatele staat (art. 1:378, sub a, BW), is handelingsonbekwaam (art. 3:32 BW). Wanneer de geestelijk gestoorde onder curatele staat behoeft, anders dan op grond van artikel 3:34 BW, niet te worden onderzocht of de rechtshandeling onder invloed van die geestelijke stoornis is verricht (
Omschrijf te goeder trouw?
Bescherming ingevolge artikel 3:35 BW vereist dat de geadresseerde te goeder trouw is. Hiermee wordt bedoeld dat hij onder de gegeven omstandigheden de verklaring redelijkerwijze mocht opvatten als een tot hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking. Gezichtspunten waarmee (afhankelijk van de omstandigheden van het geval) rekening moet worden gehouden bij de beoordeling of sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen zijn: de aard van de rechtshandeling, de deskundigheid van partijen en de met de rechtshandeling verbonden voor- en nadelen voor de betrokken partijen.
Omschrijf te goeder trouw als objectief en subjectief element?
Artikel 3:35 BW is een uitwerking van artikel 3:11 BW. Goede trouw in de zin van artikel 3:11 BW heeft zowel een subjectief als een objectief element. Goede trouw van een persoon vereist niet alleen dat die persoon het desbetreffende feit niet kende, maar ook dat hij het desbetreffende feit niet behoorde te kennen. Onder omstandigheden rust er op de #dens dan ook een onderzoeksplicht: hij moet onderzoeken of de verklaring overeenstemt met de werkelijke wil van de declarant.
[page28image19872]
Bestudeer tekstboek, nr. 33 t/m 39 en HR 17 december 1976, NJ 1977, 241 Bunde- Erckens (Misverstand).
Voldoet de #dens niet aan zijn onderzoeksplicht, dan is hij niet te goeder trouw en kan hij derhalve de bescherming van artikel 3:35 BW niet inroepen.
In welk arrest stelt de HR eisen aan ontslag van buitenlandse werknemers mbt de goede trouw?
Door het aannemen van onderzoeksplicht stelt de Hoge Raad(Hajziani 1983) in dit geval strenge eisen aan de goede trouw van de werkgever. Dit houdt onder meer verband met
de aard van de rechtshandeling. Een vrijwillige beëindiging door dewerknemer van zijn dienstbetrekking heeft voor de werknemer ernstigenadelige gevolgen.
de deskundigheid van partijen. Het betrof een buitenlandse werknemer die deNederlandse taal niet of nauwelijks machtig was.
In aanvulling: Westhoff-Spronsen: een nl werknemer van een voldoende niveau om de reikwijdte van zijn eigen mededeling (zelf ontslag nemen) te overzien
Wat is de positie van de HR tov art 3:35 en welk arrest speelt hierbij een rol?
Artikel 3:35 BW bepaalt voor alle gerichte rechtshandelingen dat het gerechtvaardigd vertrouwen van de geadresseerde/wederpartij voor de wil van de declarant in de plaats kan komen. De Hoge Raad heeft in het verleden in zijn jurisprudentie op dit gebied een genuanceerdere regel gehanteerd. Alleen bij overeenkomsten onder bezwarende titel was het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij voldoende voor bescherming, zo oordeelde de Hoge Raad in het Eelman-Hin-arrest (HR 11 december 1959, NJ 1960, 230). In geval van een discrepantie tussen wil en verklaring bij rechtshandelingen om niet was de Hoge Raad niet zonder meer bereid het gerechtvaardigd vertrouwen te beschermen.
Omschrijf Nadeelvereiste en welk arrest daarbij een rol speelt?
De NBW-wetgever heeft zich vanaf het eerste ontwerp (1954!) verzet tegen het stellen van nadeel als zelfstandig vereiste voor bescherming van gerechtvaardigd vertrouwen. Met behulp van de artikelen 3:11, 3:35 en 6:2 j° 6:248, tweede lid, BW kan volgens de wetgever eenzelfde resultaat worden bereikt. De redelijkheid en billijkheid kunnen onder omstandigheden beletten dat de #dens zich op de bescherming ingevolge artikel 3:35 BW kan beroepen. Uit de redactie van de artikelen 6:2, tweede lid en 6:248, tweede lid, BW volgt dat niet te snel tot derogerende werking van redelijkheid en billijkheid moet worden geconcludeerd.
Overspannen buschauffeur arrest (1974)
Omschrijf arrest Nolan-van Aalst?
Voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen blijft het door partijen over en weer te lijden nadeel derhalve wel een relevante omstandigheid.
Nadeel aan de zijde van de nolens blijft dus op twee momenten een rol spelen: bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen en, wanneer deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, bij de vraag of de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid (art. 6:248, tweede lid, BW) zich verzet tegen een beroep op de bescherming ingevolge artikel 3:35 BW.
Geconcludeerd kan worden dat bij de gebondenheid aan een rechtshandeling/ overeenkomst drie elementen afwisselend de hoofdrol spelen: wil, verklaring en (gerechtvaardigd) vertrouwen.
Wat zijn de vereisten voor een derde voor bescherming tegen opgewekte schijn?
Bescherming van de derde tegen de opgewekte schijn vereist dat de derde te goeder trouw is (zie art. 3:11 BW). Artikel 3:36 BW stelt strengere eisen aan de goede trouw dan artikel 3:35 BW. Een derde zal zich steeds bewust moeten zijn dat hij de situatie niet even volledig kan kennen als de handelenden of degenen tot wie de handeling zich richtte (PG Boek 3, blz. 180). Artikel 3:36 BW vereist bovendien dat de derde in redelijk vertrouwen op de juistheid van die veronderstelling heeft gehandeld.
Nader vereiste voor beroep op artikel 3:36 BW ?
Een succesvol beroep op artikel 3:36 BW brengt mede dat ten opzichte van de derde tussen partijen een rechtsverhouding bestaat zoals deze door de derde is opgevat. Met andere woorden: ten opzichte van de derde geldt voor partijen de schijn als werkelijkheid.
NB: artikel 3:36 BW heeft anders dan artikel 3:35 BW niet alleen betrekking op het ontstaan, maar ook op het bestaan of tenietgaan van een rechtsbetrekking.
Wat is simulatie?
Met een schijnhandeling (of simulatie) wordt een handeling bedoeld waarbij twee of meer personen opzettelijk naar buiten de schijn wekken dat zij een bepaalde overeenkomst hebben gesloten, terwijl zij in werkelijkheid afspreken dat deze overeenkomst tussen hen niet zal gelden.