W2VO1: Relatie mens en micro-organismen Flashcards
1
Q
Gram + staphylokokken
A
- > druiventros, aeroob, coagulatietest
- > staphylococcus aureus: coagulase +
- coagulase -: (s. epidermis), veel minder pathogeen
2
Q
Diplokok
A
Gram +, aeroob
- streptococcus pneumoniae, pneumokok, enterokok
Gram -, aeroob
- gonokok, meningokok, moraxella
3
Q
Bacillus
A
Gram -
- aeroob: h. influenzae, e. coli, klebsiella, proetus, salmonella, shigella, pseudomonas
- anaeroob: bacteroides, fusobacterium
4
Q
Streptokokken
A
Gram +
- aeroob: hemolytische of vergroenende streptokokken
- anearoob: peptostreptokokken
5
Q
Kommavormig
A
- campylobacter
- cholera
6
Q
Huid
A
- vooral gram +
- residente flora; permanent, in diepere huidlagen, vooral coagulase negatief, staafjes en gister, in klier & haarzakjes kan ook strict anearoob
- transiente flora: oppervlakkig
7
Q
Darmflora
A
- facultatief anearoben, aeroben en anaeroben
- maag: door lage pH weinig
- jejunum: dichtbij maag, rel. laag aantal
- ileum: veel aerobe en facultatief anearoob
- caecum en colon: strict aneaoben (bacteroides fragilis), aerobe gram - staven (e. coli, klebsiella, proteus), enterokokken, gisten
8
Q
Keelflora
A
- veelal streptokokken: vergroenende, anaeroob
- aantal facultatief pathogenen: bacterie die ergens kan zitten, niks doet en ook ziekte kan veroorzaken