traumatisme des os, articulations Flashcards
blauwe plek
le bleu
bloeduitstorting
l’hématome (m)
breuk
la fracture
open breuk
la fracture ouverte
zijn been, arm breken
se casser la jambe, le bras
buil
la bosse
hersenschudding
la commotion cérébrale
ledematen (onderste/bovenste)
les membres (m) (inférieurs/supérieurs)
het ledenmaat vastzetten
caler le membre
ontwrichten
la luxation
het scheuren
la déchirure (des ligaments (m))
schok (ook shock)
le choc
rug-, nektrauma
le traumatisme du dos, de la nuque
schedeltrauma
le traumatisme crânien
het gewricht is uit de kom
l’articulation a été déboîtée
het uitrekken
l’étirement (m) (des ligaments)
val
la chute
vallen
tomber/ faire une chute
van de trap vallen
tomber/glisser dans les escaliers
van de glijbaan vallen
tomber du toboggan
van zijn fiets vallen
tomber de sa bicyclette
het verstijven
l’engourdissement (m)
verstuiking
l’entorse (f)
vervorming, misvorming
la déformation
zich verwonden tijdens het sporten
se blesser en faisant/ pratiquant du sport
zwellen, opzwellen
enfler/ gonfler
zwelling
le gonflement/ l’enflure (f)
