l'expression du lieu Flashcards
1
Q
op het platteland
A
à la campagne
2
Q
in de winkel
A
au marché
3
Q
op school
A
à l’école
4
Q
in het ziekenhuis
A
à l’hopital
5
Q
op het lyceum
A
au lycée
6
Q
op het kruispunt
A
au carrefour
7
Q
op het terras
A
à la terrasse
8
Q
op zolder
A
au grenier
9
Q
in het salon
A
au salon
10
Q
aan de zee
A
à la mer
11
Q
aan de kust
A
sur la côte
12
Q
het is op het eerste (verdiep)
A
c’est au premier (étage)
13
Q
bij het venster
A
à la fenêtre
14
Q
het is boven
A
c’est à l’étage
15
Q
het is in het oosten/westen
A
c’est à l’est/ouest
16
Q
laten we een glas drinken op café
A
allons boire un verre au café
17
Q
in een café
A
dans un café
18
Q
het is in het noorden/zuiden
A
c’est au nord/sud
19
Q
op de speelplaats
A
dans la cour
20
Q
ga naar de straat/op straat
A
va dans la rue
21
Q
op de boulevard
A
sur le boulevard
22
Q
op de laan/naar de laan
A
dans l’avenue
23
Q
naar zijn kamer
A
dans sa chambre
24
Q
in de trein
A
dans le train
25
in de klas
en classe
26
in de hel
en enfer
27
in de meeting
en conférence
28
in de gevangenis
en prison
29
ik ga naar de stad
je vais en ville
30
we zijn in mijn geboortestad
nous sommes dans ma ville natale
31
ze is opgesloten in de centrale gevangenis
elle est enfermée dans la prison centrale
32
in de province
en province
33
in de province is de natuur mooi
dans la province, la nature est belle
34
aan de Loire
sur la Loire
35
op de weg (naar)
sur la route (de)
