l'expression du lieu Flashcards

1
Q

op het platteland

A

à la campagne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

in de winkel

A

au marché

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

op school

A

à l’école

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

in het ziekenhuis

A

à l’hopital

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

op het lyceum

A

au lycée

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

op het kruispunt

A

au carrefour

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

op het terras

A

à la terrasse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

op zolder

A

au grenier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

in het salon

A

au salon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

aan de zee

A

à la mer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

aan de kust

A

sur la côte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

het is op het eerste (verdiep)

A

c’est au premier (étage)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

bij het venster

A

à la fenêtre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

het is boven

A

c’est à l’étage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

het is in het oosten/westen

A

c’est à l’est/ouest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

laten we een glas drinken op café

A

allons boire un verre au café

17
Q

in een café

A

dans un café

18
Q

het is in het noorden/zuiden

A

c’est au nord/sud

19
Q

op de speelplaats

A

dans la cour

20
Q

ga naar de straat/op straat

A

va dans la rue

21
Q

op de boulevard

A

sur le boulevard

22
Q

op de laan/naar de laan

A

dans l’avenue

23
Q

naar zijn kamer

A

dans sa chambre

24
Q

in de trein

A

dans le train

25
Q

in de klas

A

en classe

26
Q

in de hel

A

en enfer

27
Q

in de meeting

A

en conférence

28
Q

in de gevangenis

A

en prison

29
Q

ik ga naar de stad

A

je vais en ville

30
Q

we zijn in mijn geboortestad

A

nous sommes dans ma ville natale

31
Q

ze is opgesloten in de centrale gevangenis

A

elle est enfermée dans la prison centrale

32
Q

in de province

A

en province

33
Q

in de province is de natuur mooi

A

dans la province, la nature est belle

34
Q

aan de Loire

A

sur la Loire

35
Q

op de weg (naar)

A

sur la route (de)