locutions de temps 2 Flashcards
1
Q
tot morgen
A
à demain
2
Q
tot straks
A
à tout à l’heure
3
Q
op dit uur
A
à cette heure-ci
4
Q
op dat uur
A
à cette heure-là
5
Q
bij zijn vertrek
A
à son départ
6
Q
bij zijn terugkeer
A
à son retour
7
Q
bij het begin
A
au début
8
Q
vandaag de dag, in onze tijd
A
de nos jours
9
Q
sinds een uur
A
depuis une heure
10
Q
maal per week, dag, etc
A
fois par semaine, jour
11
Q
tijdens zijn verblijf
ten tijde van
op het ogenblik van
A
lors de son séjour
12
Q
tot wanneer
A
jusqu’à quand
13
Q
tot twee uur
A
jusqu’à deux heures
14
Q
tot maandag
A
(jusqu’)à lundi
15
Q
tot morhen
A
à demain