comparez- l'expression de Flashcards

1
Q

praten over vandaag (op de dag zelf)

A

aujourd’hui

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

spreken over een specifieke dag die in het verleden gebeurt is (die dag)

A

ce jour-là

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

praten over morgen (dag zelf)

A

demain

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

praten over de volgende dag (die in het verleden valt “ze zei dat ze de volgende dag zou vertrekken”

A

le lendemain
le jour d’après

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

vandaag praten over iets dat overmorgen gebeurt

A

après-demain
dans deux jours

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

praten over iets dat in het verleden over twee dagen zou gebeuren

A

le surlendemain
deux jours après

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

praten over iets wat volgende week gebeurt (vanaf huidige dag gezien)

A

la semaine prochaine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

praten over iets in het verleden dat dan de week die volgt zou gebeuren

A

la semaine suivante
la semaine d’après

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

vandaag over iets praten dat gisteren gebeurt is

A

hier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

praten over iets dat de vorige dag in het verleden is gebeurd

A

la veille
le jour d’avant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

vandaag praten over iets dat eergsteren is gebeurt

A

avant-hier
il y a deux jours

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

praten over iets dat in het verleden dan twee dagen geleden gebeurt is

A

deux jours avant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

vandaag praten over iets van de vorige week

A

la semaine passée
la semaine dernière

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

praten over iets dat in het verleden de week ervoor gebeurd is

A

la semaine précédente
la semaine d’avant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly