l'expression du lieu 2 Flashcards
1
Q
naar precieze locatie
A
à
2
Q
richting
A
vers
3
Q
naar een persoon gaan
A
aller chez un personne
4
Q
ik kom van een vriend
A
je viens de chez mon ami
5
Q
ik kom van het station
A
je viens de la gare
6
Q
doorheen
A
à travers
7
Q
rondom
A
autour de
8
Q
aan deze kant (van)
A
de ce côté (de)
9
Q
aan beide kanten (van)
A
des deux côtés (de)
10
Q
tot daar
A
jusque-là
11
Q
tot hier
A
jusqu’ici
12
Q
tot op de hoek
A
jusqu’au coin
13
Q
tot aan (het raam)
A
justqu’à (la fenêtre)
14
Q
langs
A
le long de
15
Q
van voren, aan de voorkant
A
par-devant