Communication professionnelle 5 (extra) Flashcards
Hoe gaat het vandaag met u
Comment allez-vous aujourd’hui?
We komen u halen.
Nous venons / allons venir vous chercher.
Ga maar rustig op de brancard liggen.
Allongez-vous à l’aise/ tranquillement sur le brancard / la civière
Zet u even in een rolstoel.
Asseyez-vous un instant dans la chaise roulante
Hoe is het gebeurd ?
Comment est-ce arrivé ?
We gaan onmiddellijk een röntgenfoto nemen.
nous allons faire une radiographie / une radio (tout de suite)
De verpleegster zal u een pijnstiller geven.
L’infirmière vous donnera un anti-douleur
De pijn zal verminderen.
La douleur diminuera / va diminuer.
Waar bent u bang voor
De quoi avez-vous peur?
U hoeft geen schrik te hebben. U heeft een zeer goede anesthesist.
Vous ne devez pas avoir peur. Vous avez un excellent anesthésiste
De anesthesist zal een infuus in uw arm plaatsen.
l’anesthésiste vous mettra / va vous mettre une perfusion dans le bras.
U gaat een klein prikje voelen.
Vous allez ressentir une petite piqûre.
Die behandelingen zullen de pijn verminderen of zelfs wegnemen.
Ces traitements diminueront ou supprimeront même la douleur
U zal wakker worden over ongeveer 2 uur
Vous vous réveillerez dans à peu près / environ deux heures.
Heeft u goed begrepen wat ik gezegd heb ? Aarzel niet om vragen te stellen
Avez-vous bien compris ce que j’ai dit ?
N’hésitez pas à poser des questions.
We kunnen er later opnieuw over praten, als u wil.
Nous pourrons en reparler plus tard si vous voulez
Alles zal goed verlopen.
Tout ira / se passera bien.
Het komt allemaal in orde.
Tout s’arrangera
Blijf maar rustig thuis
Restez tranquillement chez vous / à la maison.
Ze gaan voor u zorgen
On s’occupera de vous
Het is normaal dat u van streek bent.
Il est normal que vous soyez bouleversé(e).
Mijn oprechte deelneming.
Mes sincères condoléances.
Ik ben er zeker van dat hij niet heeft geleden.
Je suis sûr(e) qu’il n’a pas souffert.
Wil u iemand verwittigen
voulez-vous / Voudriez-vous avertir / prévenir quelqu’un ?
