psychiatre Flashcards
1
Q
De verleiding
A
La tentation
2
Q
De poging
A
La tentative
3
Q
De neiging / de drang
A
La tendance
4
Q
Verstrooid zijn
A
Être distrait
5
Q
Weerstaan aan
A
Résister à
6
Q
geruststellen
A
Rassurer
7
Q
Op zijn ongemak stellen
A
Mettre mal à l’aise = déranger
8
Q
Gespannen zijn
A
Être tendu
9
Q
Opvliegend zijn
A
Être soupe au lait
10
Q
Zijn keel schrapen
A
Se râcler la gorge
11
Q
Grommen
A
Grogner
12
Q
Piekeren
A
Ruminer
13
Q
Vloeken
A
Dire des injures (fém)
14
Q
Scheldwoorden gebruiken / zeggen
A
Dire des gros mots
15
Q
Een afwijking
A
Une anomalie
16
Q
Een verwarde gedachte
A
Une pensée confuse
17
Q
Een woedeuitbarsting
A
Un accès de rage
18
Q
Onweerstaanbaar / onbedwingbaar
A
Irrésistible
19
Q
Angstig
A
Anxieux = angoissé
20
Q
Slaperig
A
Somnolent
21
Q
versuft
A
Abruti
22
Q
Een duidelijke reden
A
Une raison apparente