les 8 t/m 13 Flashcards
1
Q
filia
A
dochter
2
Q
sub +abl
A
onder
3
Q
initium
A
begin
4
Q
habére
A
hebben
5
Q
rogare
A
vragen
6
Q
respondére
A
antwoorden
7
Q
vetare
A
verbieden
8
Q
manére
A
blijven
9
Q
fortasse
A
misschien
10
Q
via
A
weg, straat
11
Q
spectator, -ores
A
toeschouwer
12
Q
curare +acc
A
verzorgen, zorgen voor
13
Q
quod
A
1 omdat
2 (datgene) wat
14
Q
emere
A
kopen
15
Q
pecunia
A
geld
16
Q
poculum
A
beker
17
Q
complére
A
vullen
18
Q
immo
A
integendeel
19
Q
aut
A
of
20
Q
nihil
A
niets
21
Q
soror, sorores
A
zus
22
Q
incipere, incipio
A
beginnen
23
Q
quando
A
wanneer
24
Q
hic
A
hier
25
ante +acc
voor
26
nonne
(toch) zeker wel
27
hodie
vandaag
28
ubique
overal
29
spectaculum
voorstelling
30
nuntiare
berichten, aankondigen
31
cito bijw
snel
32
currere
rennen
33
gaudére
blij zijn
34
valde
zeer, erg
35
quo
waarheen
36
ita
zo
37
finire
beëindigen
38
posse
kunnen
39
iterum
weer, opnieuw
40
domi
thuis
41
superare
1 overtreffen
| 2 overwinnen
42
quis
wie
43
nemo, neminis gen
niemand
44
deinde
daarna
45
quid
wat
46
animal, animalia
dier
47
spectare
kijken (naar)
48
numquam
nooit
49
sanguis, -guinis gen
bloed
50
oculus
oog
51
claudere
sluiten
52
homo, homines
mens, man
53
pendére
hangen
54
umbra
schaduw
55
vinum
wijn
56
agmen, agmina
rij, stoet
57
longe
ver (weg), verreweg
58
a/ab +abl
1 vanaf
| 2 door
59
procedere
voortgaan, lopen
60
salutare
(be)groeten
61
leo, leones
leeuw
62
petere
aanvallen
63
frustra
tevergeefs
64
terra
aarde, grond
65
resistere
weerstand bieden
66
pes, pedes
voet, poot
67
vulnerare
verwonden
68
caput, capita
hoofd
69
per
```
1 door(heen)
2 gedurende
3 over(heen)
```
70
corpus, corpora
lichaam
71
enim
immers, want
72
tenére
(vast)houden
73
hora
uur
74
ire
gaan
75
donum
naar huis
76
terrére
bang maken
77
tunc
op dat moment, toen
78
causa
reden
79
scire
weten
80
verbum
woord
81
antea
eerder
82
nunc
nu
83
sine +abl
zonder
84
contra +acc
tegen(over)
85
centum
honderd
86
appropinquare +dat
naderen
87
vitare
vermijden
88
negare
1 ontkennen
| 2 weigeren
89
consistere
blijven staan
90
vertere
keren, wenden
91
id nom/acc
dit
92
quidem ... sed
wel(iswaar) ... maar
93
nondum
nog niet
94
adhuc
nog, tot nu toe
95
victor, victores
(over)winnaar