les 22 t/m 27 Flashcards
arcessere
laten komen
coniungere
verbinden
decet +acc
(het) past bij
laudare
prijzen
noscere
1) te weten komen
2) leren kennen
novisse
1) weten
2) kennen
arcessivi
pf van arcessere (laten komen)
novi
pf van noscere (te weten komen/leren kennen)
dolus
list
opus, opera
werk
sentienta
1) mening
2) uitspraak, zin
virtus, virtutes
dapperheid
clarus, -a, -um
1) helder
2) beroemd
stultus, -a, -um
dom
-ne
vraagwoord (niet vertalen)
at
maar
quomodo
hoe
utrum…an
(of)…of
vero
1) inderdaad
2) echter
ipse, ipsa, ipsum
zelf
aspicere, aspicio
bekijken, aankijken
conspicere, conspicio
zien
deficere, dificio
ontbreken
intellegere
begrijpen
iuvat (me)
het doet (me) plezier
laborare
hard werken
possidére
bezitten
sumere
nemen
aspexi
pf van aspicere (bekijken, aankijken)
conspexi
pf van conspicere (zien)
sumpsi
pf van sumere (nemen)
verti
pf van vertere (keren, wenden)
forma
gestalte, schoonheid
mensa
tafel
misericordie
medelijden
serva
slavin
cuncti, -ae, -a mv
1) bnw - alle
2) znw - allen, alles
dives, divit-
rijk
cum voegwoord
wanneer, toen
libenter
graag
nisi
als niet
preaterea
bovendien
quamquam
hoeveel
ut
1) zoals
2) +pf - zodra
condere
1) stichten
2) verbergen
dubitare
aarzelen, twijfelen
inquit
1) hij/zij zegt
2) hij/zij zei
mutare
veranderen
punire
straffen
repetere
herhalen
sentire
1) merken, voelen
2) menen
spernere
afwijzen
condidi
pf van condere (stichten/verbergen)