les 18 t/m 20 Flashcards
1
Q
agere
A
1) leiden, voeren
2)doen
2
Q
legere
A
lezen
3
Q
mittere
A
sturen
4
Q
putare
A
1) menen
2) vinden, beschouwen als
5
Q
credidi
A
pf van credere (geloven)
6
Q
emi
A
pf van emere (kopen)
7
Q
iussi
A
pf van iubére (bevelen)
8
Q
littera
A
letter
9
Q
onus, onera
A
last, lading
10
Q
pretium
A
prijs
11
Q
ceteri, -ae, -a mv
A
(de) andere, overige
12
Q
difficilis, -e
A
moeilijk
13
Q
facilis, -e
A
gemakkelijk
14
Q
fidus, -a, -um
A
1) trouw
2) betrouwbaar
15
Q
gravis, -e
A
zwaar, ernstig
16
Q
humilis
A
1) laag
2) nederig
17
Q
maior
A
groter
18
Q
melior
A
beter
19
Q
minimus, -a, -um
A
kleinst, zeer klein
20
Q
peior
A
slechter
21
Q
magis
A
meer
22
Q
minime
A
1) (aller)minst
2) helemaal niet
23
Q
multo bijw
A
veel
24
Q
quam
A
1) com - ….dan
2) sup - zo…mogelijk
25
Q
alius, -a, -ud
A
ander
26
Q
fugere, fugio
A
1) vluchten
2) +acc - ontvluchten
27
Q
movére
A
bewegen
28
Q
parcere + dat
A
sparen