les 29 t/m 32 Flashcards
abire
weggaan
colere
1) verzorgen
2) bebouwen
3) vereren
discere (a/ab+abl)
leren van
expugnare
veroveren
frangere
breken
odisse pf
haten
perdere
vernietigen
permittere
toelaten, toestaan
iurare (per + acc)
zweren (bij)
abii
pf van abire (weggaan)
collegi
pf van colligere (verzamelen)
didici
pf van discere (leren van)
fregi
pf van frangere (breken)
animus
geest, aandacht
ara
altaar
ars, artes
vaardigheid, kunst
copiae mv
troepen
divitiae mv
rijkdom
mare, maria
zee
mari
abl van mare
patria
vaderland
senator, senatores
senator
militaris, -e
van de soldaat, militair
umquam
ooit
accipere, accipio
ontvangen, aannemen
aperire
openen
convenire
bijeenkomen
defendere
verdedigen
dolére
treuren, pijn hebben
habére
hebben, houden
intendere
richten
accepi
pf van accipere (ontvangen, aannemen)
conveni
pf van convenire (bijeenkomen)
castra mv
legerkamp
clades, clades
nederlaag
curia
senaatsgebouw
moenia mv
(stads)muren
multitudo, -tudines
menigte, massa
nuntius
1) bode
2) bericht
porta
poort
mortuus (-a, -um)
1) bnw gestorven
2) znw dode
privatus, -a, -um
persoonlijk
publicus, -a, -um
openbaar
tutus
veilig
cras
morgen
paulatim
langzamerhand
postremo
tenslotte
quantus, -a, -um
1) hoe groot
2) zo groot als
instruere
opstellen
interficere, -ficio
doden
malle inf prs
liever willen
merére
verdienen
obsidere
belegeren
offere
aanbieden
parére
gehoorzamen
referre
1) terugbrengen
2) (be)halen
revocare
terugroepen
velle inf prs
willen
vis van velle
jij wilt
instructus
ppp van instruere (opstellen)
interfectus
ppp van interficere (doden)
relatus
ppp van referre (terugbrengen/(be)halen)
relictus
ppp van relinquere (achterlaten/opgeven)
victus
ppp van vincere ((over)winnen)
campus
veld
laus, laudes
lof, roem
pax, gen pacis
vrede
proelium
gevecht, veldslag
spatium
1) afstand
2) ruimte
latus, -a, -um
breed, wijd
totus, -a, -um
(ge)heel
propter +acc
wegens
paene
bijna
afferre
(mee)brengen
scendere
bestijgen, klimmen (op)
deicere, deicio
neergooien, afwerpen
ferre
1) dragen, brengen
2) verdragen
petere
1) zoeken, vragen
2) proberen te bereiken
3) aanvallen
promittere
beloven
ascendi
pf van ascendere (bestijgen, klimmen (op))
attuli
pf van afferre ((mee)brengen)
deici
pf van deicere (neergooien, afwerpen)
obtuli
pf van offere (aanbieden)
pressi
pf van premere ((aan)drukken)
promisis
pf van promittere (beloven)
tuli
pf van ferre (dragen, brengen/verdragen)
deiectus
ppp van deicere (neergooien, afwerpen)
mercator, mercatores
koopman
itudo, dinis
grootte
regnum
1) koningschap
2) koninkrijk
mirus, -a, -um
wonderlijk, bijzonder
nisi
1) als niet
2) behalve
par, par-
1) gelijk(waardig)
2) +dat opgewassen tegen
atque
en