Basiswoorden Blok 6 Flashcards
1
Q
post +acc
A
na
2
Q
post (bijw)
A
daarna, later
3
Q
robur, roboris (onz)
A
- eikenhout
- kracht
4
Q
sollicitus
A
verontrust, bezorgd (sollicita, sollicitum)
5
Q
incedo (incedére)
A
- voortgaan, marcheren
- binnendringen
6
Q
angustus
A
- nauw, eng (angusta, angustum)
- beperkt
7
Q
pars, partis
A
- deel
- kant
8
Q
subicio (subicére)
A
- plaatsen onder
- onderwerpen
9
Q
subieci, subiectus
A
pf van subicio
10
Q
indique (bijw)
A
van alle kanten, aan alle kanten, overal
11
Q
e(x) +abl
A
uit, weg van
12
Q
barbarus (bijv nw)
A
onbeschaafd, buitenlands (barbara, barbarum)
13
Q
barbarus (zelfst nw)
A
vreemdeling
14
Q
frons, frontis
A
- voorhoofd, gezicht
- voorkant, voorzijde
15
Q
tergum
A
rug
16
Q
peto (petére)
A
- streven naar, proberen te bereiken
- vragen (aan +abl)
17
Q
petivi, petitus
A
pf van peto
18
Q
saxum
A
steen, rots
19
Q
homo, hominis
A
- mens
- man
20
Q
urgeo
A
dringen, in het nauw brengen
21
Q
acies, aciei
A
slag(linie)
22
Q
dubium
A
twijfel
23
Q
facio (facére)
A
- maken
- doen
24
Q
feci, factus
A
pf van facio
25
Q
facio +2 acc
A
maken tot
26
Q
nisi
A
- als niet, tenzij
- behalve
27
Q
accipio (accipére)
A
- ontvangen, verkrijgen
- vernemen
28
Q
accepi, acceptus
A
pf van accipio
29
Q
clades, cladis
A
nederlaag, ramp