Basiswoorden Blok 14 Flashcards
genus, generis (o)
- afkomst, geslacht
- soort
ignoro (ignorare)
niet weten/kennen
vos (nom/acc)
jullie
vestri, vestrum
gen van vos
vobis
dat/abl van vos
terra
aarde, grond, land
mare, maris (o)
zee (mv van maria)
prior, prioris
- eerder (prior, prius)
- vroeger
viginti (onverbuigbaar)
twintig
annus
jaar
exigo (exigére)
- verdrijven
- opeisen
- volbrengen
exegi, exactus
pf van exigo (verdrijven, opeisen, volbrengen)
capio (capére)
pakken, nemen
cepi, captus
pf van capio
praemium
beloning, prijs
erit
(hij, zij, het) zal zijn
igitur
daarom, dus
certamen, certaminis (o)
(wed)strijd
ille, illius
die/dat, hij/zij/het (illa, illud)
victor, victoris
(over)winnaar)
soleo
de gewoonte hebben, gewoonlijk doen, plegen
solitus sum (pf)
ik heb de gewoonte gehad, ik deed gewoonlijk
nunc
nu
necesse
noodzakelijk, nodig
plures, plurium
meer, meerdere(n)
paene (bijw)
bijna
pereo (perire)
omkomen, te gronde gaan
perii, periturus (fut)
pf van pereo (omkomen, te gronde gaan)
incolumis
ongedeerd (incoluis, incolume)
duo, duorum
twee (duae, duo)
spes, spei
hoop verwachting