les 33 t/m 36 Flashcards
1
Q
factus
A
ppp van facere (doen/maken)
2
Q
pondus, pondera
A
gewicht
3
Q
constat
A
het staat vast
4
Q
mundus
A
wereld
5
Q
collectus
A
ppp van colligere (verzamelen)
6
Q
sperare
A
hopen
7
Q
futurus
A
inf fut van esse
8
Q
nimium +gen
A
teveel
9
Q
scienta
A
kennis, wetenschap
10
Q
nocére +dat
A
schaden, kwaad doen
11
Q
doctus
A
ppp van docére (onderwijzen)
12
Q
tener, -era, -eram
A
- teer
2. jong
13
Q
aetas, aetates
A
leeftijd
14
Q
invenire
A
- vinden
2. uitvinden
15
Q
mens, mentes
A
geest, verstand
16
Q
ira
A
woede
17
Q
affectus
A
ppp van afficere
18
Q
afficere, afficio
A
treffen, vervullen