HC 9.7 Klinische stoornissen in de waterbalans Flashcards
Wanneer spreek je van een hypernatriëmie en wanneer van een hyponatriëmie?
Te weinig water = hypernatriëmie, te veel water = hyponatriëmie.
Wat is het startpunt van de osmoregulatie?
Het startpunt van de osmoregulatie is de plasma osmolaliteit: wordt vooral bepaald door natrium omdat dat het meest voorkomende kation in het plasma is. Een hoger plasma natrium betekend ook altijd een hoger plasma osmolaliteit. Plasma osmaliteit kun je berekenen door 2x de natrium concentratie te nemen.
Wat gebeurt er als de plasma osmolaliteit veranderd?
Deze parameter wordt gemeten door bepaalde osmosensoren in het centrale zenuwstelsel (hypothalamus), als er celkrimp (plasma osmolaliteit stijgt) plaats vindt dan vindt er afgifte plaats van het antidiuretisch hormoon en je krijgt een gevoel van dorst (als de plasma osmolaliteit iets verder stijgt).
Wat is het verband tussen de afgifte van ADH en de concentratie van de urine?
Hoe hoger de afgifte van ADH hoe hoger de concentratie van de urine want er wordt meer water door het lichaam vast gehouden, het volume van de urine neemt ook af.
Hoe zorgt vasopressine voor meer waterreabsorptie door de nieren?
Vasopressine bindt op de vasopressine receptor, dan wordt adenylyl cyclase geactiveerd er wordt cAMP gevormd die ervoor zorgt dat er meer waterkanalen worden aangemaakt en dat de vesicles met daarin gelegen water kanalen versmelten met het membraan.
Vanaf welke waardes spreken we van een hypo- en hypernatriëmie?
We spreken van hypernatriëmie als de plasma natrium boven de 145 mmol/L is en van hyponatriëmie als die onder de 136 mmol/L is. Hyponatriëmie komt vaker voor.
Wat is een belangrijke vraag om te stellen bij hypo- en hypernatriëmie?
Nog belangrijker is de vraag of het acuut (binnen 48 uur) is ontstaan. Acuut is ernstiger want dan hebben de cellen geen tijd gehad om zich aan te passen aan de veranderingen in de osmolaliteit. Acute hypo- en hypernatriëmie veroorzaken neurologische complicaties respectievelijk hersencelzwelling (hersenoedeem) en -krimp (hersenbloeding).
Waar kan een te snelle correctie van een chronische hyponatriëmie voor zorgen?
Te snelle correctie van chronische hyponatriëmie kan ook hersenschade veroorzaken (osmotische demyelinisatie).
Wat is er bij de beoordeling van een hypo- / hypernatriëmie belangrijk?
Bij de beoordeling van hypo- en hypernatriëmie zijn de symptomen belangrijker dan hoe laag/hoog het plasma natrium is.
Wat zijn de symptomen van acute hyponatriëmie?
epileptische insulten door de hersenoedeem en coma zijn klachten bij ernstige acute hyponatriëmie, en misselijkheid, overgeven, dubbelzien en hoofdpijn zijn de eerdere klachten door voorkomen.
Hoe ontstaat hyponatriëmie?
- Te veel water drinken, komt niet vaak voor, heet primaire polydipsie.
- In 90% van de gevallen ontstaat het door een combinatie van water drinken en het antidiuretisch hormoon. De vraag is waarom is ADH aanwezig? Inappropriate aanwezig komt door een onderliggende ziekte of geneesmiddelengebruik en de aanwezigheid van ADH is dan fysiologische helemaal niet nodig. Appropriatie aanwezig komt door een extreem verlaagd volume in het lichaam, dan gaat het lichaam meer water vasthouden, dan gaat de volumebalans samenwerken met de osmobalans.
Hoe kan verminderde renale waterexcretie naast door ADH nog meer ontstaan?
Verminderde renale waterexcretie kan naast door ADH ontstaan door een eiwit beperkt dieet en door nierinsufficiënte.
Waarom moet je zieke mensen geen infuus geven?
Elektrolytvrij water kan ook ontstaan door infuusvloeistoffen met name een glucose infuus. Glucose wordt omgezet naar water en CO2 en eigenlijk geef je dan een water infuus. En zieke mensen hebben meestal een verhoogde ADH aanmaak door de onderliggende ziekte en door een glucose infuus te geven vererger je de hyponatriëmie.
Wat zijn de verschillende oorzaken van hyponatriëmie?
- Syndroom van inadequate antidiurese (SIAD, waterretentie) er is meer water aanwezig in zowel de intra- als de extracellulaire vloeistof, water kan vrij bewegen.
- Je kan ook hypovolemisch zijn en daardoor appropriate afgifte van ADH hebben waardoor we spreken van een hypovolemische hyponatriëmie, vaak heb je dan ook een verlies van natrium door het braken en diarree, daarom is er minder extracellulair volume.
- Bij hypervolemische hyponatriëmie houd je meer water vast en meer natrium (mensen met hartfalen en leverfalen), dit leidt tot meer extracellulair volume.
Wat voor urine diagnostiek wordt er gebruikt bij hypo- en hypernatriëmie?
Urine osmolaliteit: maat voor het effect van ADH
- Hoog: veel ADH
- Laag: weinig of geen ADH
Urine natrium: maat voor de volumestatus, maat voor het RAAS.
- Hoog: weerspiegelt dieet
- Laag: veel RAAS, veel natrium retentie.