HC 6.4 Gasdiffusie Flashcards

1
Q

Wat is diffusie?

A

Diffusie is een passief proces onder invloed van verschillen in partiële drukken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar vindt de gaswisseling plaats?

A

Gaswisseling vindt alleen plaats in de longblaasjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Vanaf waar bevinden zich er longblaasjes?

A

Pas in de zeventiende generatie verschijnen de eerste longblaasjes en dit neemt verderop steeds toe tot in de laatste generatie de hele wand is bezet met longblaasjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe noem je de generaties zonder longblaasjes?

A

In de eerste 16 splitsingen (generaties) bevinden zich geen longblaasjes en is er dus geen gaswisseling. Dit zijn de geleidende luchtwegen. Deze wegen vormen de anatomische dode ruimte (150 ml lucht).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoeveel longblaasjes hebben we?

A

In totaal hebben we 300-500 miljoen longblaasjes. Samen vormen zij een groot oppervlak waarover gaswisseling kan plaatsvinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat gebeurt er met de stroomsnelheid in het gasuitwisselingssysteem?

A

Naarmate de luchtstroom naar de alveoli gaat neemt de stroomsnelheid af. In de longblaasjes is de snelheid vrijwel nul. Dit is gunstig voor de gasuitwisseling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe komt het bloed naar de longen?

A

In de longslagader bevindt zich zuurstofarm bloed. Het bloed voorzien van zuurstof stroomt terug naar het hart en komt zo in de lichaamscirculatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Door wat wordt een longblaasje omgeven?

A

Het longblaasje is omgeven door een membraan, waarin capillairen liggen in een fijnmazig netwerk. O2 komt aan in het longblaasje en moet door een membraan van 0,3 micrometer heen: lucht-bloedbarrière.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat gebeurt er als O2 in de capillair komt?

A

Als O¬2 in de capillair is aangekomen bindt het zich aan Hb in een erytrocyt. Door een capillair past precies een erytrocyt doorheen (10 micrometer).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het gasvolume in rust en het capillairbloedvolume? En hoelang staat het bloed stil?

A

Het gasvolume is in rust 3L, maar het capillair bloedvolume maar 70-80 ml. Met elke hartslag komt er bloed langs en in die tijd moet diffusie plaatsvinden. Het bloed staat ¾ seconde stil. Volume per tijdseenheid zijn voor de alveolaire ventilatie en de bloedstroom (cardiac output) ongeveer gelijk, de ventilatie/perfusieventhouding is dus ongeveer 1. Hart pompt veel sneller dus de verhouding is weer 1.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de totale oppervlakte van de longblaasjes?

A

De totale oppervlakte van de long is 107 m2 = ½ tennisveld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de partiële druk van zuurstof in de ingeademde lucht en in de alveoli?

A

Ingeademde gasdruk P’IO2 = 150 mmHg, in de alveoli is het P’AO2 = 102 mmHg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de partiële druk van zuurstof en koolstofdioxide in het bloed uit de lichaamscirculatie?

A

Bloed uit de lichaamscirculatie heeft een zuurstofspanning in PVO2 = 40 mmHg en een PVCO2 = 46 mmHg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de partiële druk van koolstofdioxide in de ingeademde lucht en in de alveoli?

A

In de ingeademde lucht is dit PICO2 = 0 mmHg en in de alveoli PACO2 = 40 mmHg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe is de zuurstofspanning aan het eind van de capillairen?

A

Aan het einde van de capillair is de zuurstofspanning gelijk aan die van de alveoli, als alle omstandigheden goed zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de wet van Fick? En welke formules horen daarbij?

A

De wet van Fick zegt dat het zuurstoftransport (V’O2) afhankelijk is van de partiële drukken. DO2 is in deze formule de diffusieconstant van zuurstof. De DO2 is evenredig met de oplosbaarheid en omgekeerd evenredig met de moleculaire massa van het gas.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Van welke eigenschappen is de diffusieconstante afhankelijk?

A
  • Structuur alveolairecapillaire membraan.
  • Chemische samenstelling membraan.
  • Temperatuur (lichaamstemperatuur).
  • Oplosbaarheid van het gas (Sol)
  • Molecuulgewicht van het gas (sqrt (MW))
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waarvoor staat het eerste deel van deze formule?

A

Het eerste deel van deze formule wordt de diffusiecapaciteit van zuurstof genoemd: DLO2. Deze is kenmerkend voor het functioneren van de longen en wordt bepaald en gebruikt bij metingen aan de longen. Zo kan een lage diffusiecapaciteit bijvoorbeeld een indicatie zijn van longfibrose (dikte toename).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoelang duurt de passage van bloed door het hele capillaire vaatbed in rust?

A

Driekwart seconde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de zuurstofspanning van het aanvoerende capillaire bloed en wat wordt de zuurstofspanning?

A

De zuurstofspanning in het aanvoerende capillaire bloed is ongeveer 6 kPa (vrij laag) en neemt vervolgens toe tot het gelijk is aan de zuurstofspanning in de alveoli, ongeveer 13,3 kPa (7,51 mmHg = 1 kPa).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de snelheid van de zuurstofdiffusie of het zuurstoftransport in de capillairen?

A

Het zuurstoftransport of zuurstofdiffusie (V’O2) gaat in het begin het snelst, waardoor de capillaire PO2 snel toeneemt. De snelheid wordt daarna lager omdat het verschil tussen capillaire en alveolaire druk minder groot wordt (drukgradiënt neemt af).

22
Q

Vanaf wanneer vindt er geen diffusie meer plaats tussen de alveoli en de capillairen?

A

In rust zijn de zuurstofspanningen al na een kwart seconde aan elkaar gelijk. Vanaf hier vindt er geen diffusie meer plaats. De overige halve seconde kan gezien worden als een reserve, die bijvoorbeeld gebruikt kan worden door patiënten met een diffusiestoornis.

23
Q

Hoe wordt de reserve gebruikt bij mensen met een diffusiestoornis?

A

In rust hebben zij door deze reserve geen klachten. Bij arbeid is de passagetijd minder lang. Een patiënt met een diffusiestoornis bereikt dan de ideale zuurstofspanning in deze situatie niet meer. De Parterieel,O2 daalt hierdoor.

24
Q

Welke benodigdheden om de diffusiecapaciteit te berekenen zijn makkelijk bepaalbaar en welke moeilijker?

A

De V’O2 is vrij makkelijk te meten. De PAlvO2 kan ook berekend worden. Alleen de PcapO2 kan vrij moeilijk worden bepaald.

25
Q

Wat zegt de diffusiecapaciteit?

A

De diffusiecapaciteit zegt iets over de kwaliteit van de longen.

26
Q

Door wat kan de diffusiecapaciteit bepaald worden? En wat is een voordeel aan die methode?

A

De capaciteit van de diffusie kan wel berekend worden door gebruik te maken van CO. CO bindt net als O2 aan Hb maar veel sterker, hierdoor wordt dit vrijwel gelijk weggevangen. De capillaire druk van dit gas blijft daarom gelijk aan nul. Hierdoor zijn er bij metingen geen bloedwaardes nodig, wat de eenvoudigheid en nauwkeurigheid ten goede komt.

27
Q

Met welke formule wordt de V’CO berekend waarmee de DLCO kan worden uitgerekend?

A

Pcapillair,CO is hierbij 0.

28
Q

Hoe bereken je de DO2, DCO, DLO2 en DLCO2 met behulp van de DLCO?

A
  • DO2 = opl. O2 / √(32)
  • DCO = opl. CO / √(28)
  • DLO2 = 1,23 * DLCO
  • DLCO2 = 24 * DLCO
    Met bovenstaande formules kan dus door de diffusiecapaciteit van CO te bepalen (DLCO), de diffusiecapaciteit van zuurstof (DLO2) of CO2 (DLCO2) bepaald worden.
29
Q

Waarom is de verhouding tussen de DLCO en DLCO2 veel groter dan tussen die van zuurstof?

A

De verhouding tussen DLCO en DLCO2 is echter vele malen groter dan bij O2. Omdat de diffusie van CO2 zoveel makkelijker gaat dan de zuurstofdiffusie, geeft dit vrijwel nooit een probleem bij de patiënt. Als iemand problemen heeft in het koolzuurgehalte, heeft dit te maken met de ventilatie en niet met de diffusie.

30
Q

Wat gebeurt er bij longfibrose en wat is het gevolg voor de diffusiecapaciteit?

A

Bij longfibrose vindt er progressieve verlittekening van de longen plaats hierdoor neemt de dikte van de lucht-bloedbarrière toe en neemt het oppervlakte voor de uitwisseling af waardoor de diffusie capaciteit ook daalt. Bij longfibrose is er sprake van een stugge long.

31
Q

Wat gebeurt er bij longemfyseem en wat is het gevolg voor de diffusiecapaciteit?

A

Longemfyseem is het verlies van het aantal longblaasjes. De wandjes van de alveoli beschadigen, de alveoli vormen dan samen groten blazen, waardoor er minder alveoli aanwezig zijn. Dit verkleint het oppervlak waarover diffusie plaats kan vinden sterk. Bij longemfyseem spreken we van een slappe long.

32
Q

Wat voor soorten diffusie afwijkingen kunnen er voorkomen?

A

Afwijkingen kunnen interstitieel voorkomen of in de capillairen.
- Interstitiële afwijkingen zijn bijvoorbeeld problemen met de dikte van de lucht-bloedbarrière of een probleem bij de restrictie (doordat weefsel stug is).
- Capillaire afwijkingen kunnen te maken hebben met capillaire wanddikte bijvoorbeeld bij pulmonale hypertensie of dode ruimte ventilatie als gevolg van geen bloedtoevoer.

33
Q

Wat zijn de lagen/wanden die de gassen passeren?

A

Lagen/wanden die gassen passeren:
- Alveolaire lucht: Surfactant (zorgt dat de longblaasjes niet inklappen) – Respiratoir epitheel – Basale membraan – Interstitiële vloeistof en bindweefsel.
- Capillaire bloed: Basale membraan capillair – Endotheel capillair – Plasma – Wand erytrocyt – Intracellulaire vloeistof – Hemoglobine.

34
Q

Wat is er boven in de longen beter? De doorbloeding of de ventilatie?

A

Boven is de doorbloeding beter, onder is de ventilatie beter.

35
Q

Wat zijn de voordelen aan een diffusietest met CO?

A
  • Bindt op gelijke wijze aan Hb.
  • Bindt 240x sterker als O2 aan Hb.
  • Diffusie gelimiteerd.
36
Q

Waarmee wordt de diffusiecapaciteit meestal gemeten?

A

Single breath methode.

37
Q

Hoe werkt de single breath methode?

A

De patiënt neemt een diepe teug uit een zak met een gasmengsel (CO en helium). Vervolgens houdt hij zijn adem 10 seconden vast en blaast hij uit in een ander zakje. Zo is precies te meten hoeveel CO ingeademd is. De eerste 750 ml worden altijd weggegooid omdat hier de dode ruimte in zit en echt het alveolaire gas gemeten moet worden. Van de 750 ml die daarop volgen wordt de hoeveelheid CO en helium gemeten.

38
Q

Wat is de uitslag van de single breath methode bij een gezond persoon en bij een ziek persoon?

A

Bij gezonde personen verdwijnt ongeveer 2/3 van de CO. Bij mensen die een diffusiestoornis hebben verdwijnt minder CO.

39
Q

Waarom deel je de diffusiecapaciteit door het totale alveolair volume?

A

Bij mensen met een groter longvolume is er ook meer diffusie. Daarom wordt de diffusiecapaciteit (DLCO) gedeeld door het totale alveolaire volume (VA): KCO.

40
Q

Waarom wordt het helium gebruikt bij de single breath methode?

A

Het helium wordt gebruikt om de TLC (totale longcapaciteit) te meten met behulp van de verdunning van het helium.

41
Q

In welke eenheid is de V’CO of V’O2 (Vgas)?

A

In ml/min.

42
Q

Waar zijn diffusieprocessen van afhankelijk?

A
  • Diffunderend oppervlak (A)
  • Dikte van de lucht-bloedbarrière (T)
  • Diffusieconstante (Dgas),(DCO/DO2)
43
Q

Wat zijn de voorwaarden voor een diffusiemeting?

A

De patiënt moet tijdens het onderzoek rechtop zitten en mag zich voor de meting niet hebben ingespannen. De patiënt mag de afgelopen 30 min geen additionele O2 hebben gehad en de patiënt heeft idealiter 12 uur niet gerookt (CO back pressure). Er moet rekening gehouden worden met de hoeveelheid hemoglobine in het bloed

44
Q

Waarom moet er rekening gehouden worden met de hoeveelheid hemoglobine in het bloed?

A

Bij minder Hb kan ook minder CO worden opgenomen. Daarom wordt de diffusiecapaciteit vaak ook nog gecorrigeerd voor het Hb-gehalte. De gecorrigeerde diffusiecapaciteit voor volume en hemoglobinegehalte is de KCOc.

45
Q

Wat is de invloed van de CO back pressure op de diffusiecapaciteit?

A

De CO backpressure geeft een verlaagde waarde van de diffusiecapaciteit (je kan ook een correctie geven).

46
Q

Waarom mag de patiënt 30 min voor het onderzoek geen extra O2 inademen?

A

O2 beïnvloedt reactiesnelheid van CO met Hb. De patiënt mag dus 30 minuten voor het onderzoek geen extra O2 inademen. In de alpen valt deze meting hoger uit, omdat de lucht daar ijler is.

47
Q

Waarom mag er geen inspanning plaatsvinden of hebben plaatsgevonden bij de meting?

A

Inspanning voor of tijdens meting: het capillaire bloedvolume Vc neemt dan toe en dit geeft een verhoogde diffusiecapaciteit.

48
Q

Wat is de invloed van de Hb concentratie op de diffusiecapaciteit?

A

Hb concentratie afwijkend: als de hemoglobine concentratie verlaagd is (anemie) dan is de DLCO verlaagd en moet je corrigeren. Als de hemoglobine concentratie verhoogd is (polycythemie) dan is de DLCO verhoogd en moet je ook corrigeren.

49
Q

Wat betekend TLCOc, KCO en KCOc?

A

TLCO = DLCO
TLCOc gecorrigeerd voor het aantal rode bloedcellen
KCO corrigeren voor het alveolaire volume
KCOc corrigeren voor het aantal rode bloedcelen

50
Q

Wanneer is een patiënt gezond dat blijkt uit de meting?

A

Alle uitkomsten moeten boven de 75 % van voorspeld zijn, als de uitkomsten onder de 30% van voorspeld zitten is er zuurstof nodig in rust.

51
Q

Wat is de TLCO?

A

TLCO zegt iets over de oppervlakte en de dikte van het membraan. De oppervlakte is gekoppeld aan het volume waarop gemeten is (TLC of VA). TLCO/VA zegt voornamelijk iets over de dikte. TLCO/VA = KCO (Krogh factor).

52
Q

Wat is zuurstof?

A

Zuurstof: diffusie gelimiteerd en perfusie gelimiteerd