Chaptre 1 woordjes B F > NL Flashcards
1
Q
la construction
A
de bouw
2
Q
la solution
A
de oplossing
3
Q
l’ouvrier m
A
de arbeider
4
Q
être habitué à
A
gewend zijn aan
5
Q
avant tout
A
boven/vóór alles
6
Q
surtout que…
A
vooral omdat…
7
Q
il manque
A
er mist
8
Q
en ce qui concerne
A
voor wat betreft
9
Q
en sécurité
A
in veiligheid
10
Q
le quartier
A
de wijk
11
Q
au milieu de
A
in het midden van
12
Q
se garer
A
parkeren
13
Q
les transports en commun
A
het openbaar vervoer
14
Q
avoir les moyens
A
het geld hebben
15
Q
coûteux
A
duur