Chapitre 2 woordjes B NL > F Flashcards
1
Q
het product
A
le produit
2
Q
het merk
A
la marque
3
Q
de reden
A
la raison
4
Q
de mensen
A
les gens
5
Q
persoonlijk
A
personnellement
6
Q
eerder/liever
A
plutôt…que
7
Q
de uitvinding
A
l’invention v
8
Q
het bedrijf
A
l’entreprise
9
Q
de verkoop
A
la vente
10
Q
vernieuwend
A
innovant
11
Q
beroemd
A
célèbre
12
Q
noodzakelijk
A
indispensable
13
Q
goedkoop
A
bon marché
14
Q
gezond
A
bon pour la santé
15
Q
buitenlandse
A
étranger
16
Q
trots zijn op
A
être fier de
17
Q
de hoge prijs
A
le prix élevé
18
Q
ik zou zeggen
A
je dirais
19
Q
vierkant
A
carré
20
Q
driehoekig
A
triangulaire
21
Q
van glas
A
en verre
22
Q
van stof
A
en tissu
23
Q
van leer
A
en cuir