Chapitre 2 woordjes A F > NL Flashcards
1
Q
la galère
A
de nare situatie
2
Q
l’emploi du temps m
A
het rooster
3
Q
chargé
A
vol
4
Q
les affaires vmv
A
de spullen
5
Q
élevé
A
hoog (van niveau)
6
Q
le redoublement
A
het zitten blijven
7
Q
avouer
A
bekennen, toevoegen
8
Q
avoir honte de
A
zich schamen voor
9
Q
ne t’en fais pas
A
maak je niet druk
10
Q
se rendre compte
A
zich realiseren
11
Q
l’apprentissage m
A
het leren
12
Q
exiger
A
(ver)eisen
13
Q
la moyenne
A
het gemiddelde
14
Q
tendu
A
gespannen
15
Q
la réussite
A
het slagen / succes