Chapitre 1 woordjes C F > NL Flashcards
1
Q
la manifestation
A
de demonstratie
2
Q
convaincre
A
overtuigen
3
Q
polluant
A
vervuilend
4
Q
ne … aucun
A
geen enkele
5
Q
inutile
A
nutteloos
6
Q
avoir tort de
A
ongelijk hebben te
7
Q
construire
A
bouwen
8
Q
l’habitant
A
de inwoner
9
Q
le permis
A
de vergunning
10
Q
empêcher
A
verhinderen
11
Q
qoui que ce soit
A
wat dan ook
12
Q
de toute facon
A
in ieder geval
13
Q
au cas où
A
voor het geval dat
14
Q
non-violent
A
niet gewelddadig
15
Q
se sentir concerné
A
zich betrokken voelen