Chapitre 4 woordjes B F > NL Flashcards
1
Q
modifier
A
wijzigen
2
Q
s’adapter à
A
zich aanpassen aan
3
Q
rendre (+ bijv. nw.)
A
maken
4
Q
bouché
A
verstopt, vast
5
Q
dense
A
dicht
6
Q
sensible à
A
gevoelig voor
7
Q
à l’échelle v de
A
op de schaal van
8
Q
l’outil m
A
het gereedschap
9
Q
à l’infini
A
tot het oneindige
10
Q
au bout de
A
aan het einde van
11
Q
fluide
A
stromend, vlot
12
Q
le moyen
A
het middel
13
Q
le déplacement
A
het vervoer
14
Q
le chemin de fer
A
de spoorweg
15
Q
performant
A
efficiënt
16
Q
innovant
A
vernieuwend
17
Q
habituel
A
gebruikelijk
18
Q
l’onde v
A
de golf
19
Q
le fil
A
de draad
20
Q
circuler
A
rijden, stromen
21
Q
suffire
A
voldoen
22
Q
à travers
A
door … heen
23
Q
le matériau
A
het materiaal
24
Q
tel
A
zo, zo’n
25
faciliter
makkelijk maken
26
reposer sur
gebaseerd zijn op
27
le comportement
het gedrag
28
allumé
aan (apparaat)
29
éteint
uit (van apparaat)
30
éclairé
verlicht
31
l'écran m
het scherm
32
effectuer
uitvoeren
33
sonner
rinkelen, bellen
34
étonner
verbazen
35
insérer
bij-/invoegen
36
permettre de
toestaan te