Chapitre 4 woordjes B F > NL Flashcards
1
Q
modifier
A
wijzigen
2
Q
s’adapter à
A
zich aanpassen aan
3
Q
rendre (+ bijv. nw.)
A
maken
4
Q
bouché
A
verstopt, vast
5
Q
dense
A
dicht
6
Q
sensible à
A
gevoelig voor
7
Q
à l’échelle v de
A
op de schaal van
8
Q
l’outil m
A
het gereedschap
9
Q
à l’infini
A
tot het oneindige
10
Q
au bout de
A
aan het einde van
11
Q
fluide
A
stromend, vlot
12
Q
le moyen
A
het middel
13
Q
le déplacement
A
het vervoer
14
Q
le chemin de fer
A
de spoorweg
15
Q
performant
A
efficiënt