Chapitre 5 woordjes C F > NL Flashcards
comprendre
bevatten
s’engager dans
zich inzetten voor
cuisiner
koken
accumuler
ophopen
prier
bidden
bronzer
zonnen
rattraper
inhalen
tenir compagnie
gezelschap houden
nettoyer
schoonmaken
le sable
het zand
la fatique
de vermoeidheid
la sécurité
de veiligheid
la randonnée
de (sportieve) wandeling
des centaines de
honderden
au cours de
in de loop van
partout
overal
paradisiaque
paradijselijk
se sentir
zich voelen
se décourager
de moed opgeven
franchir
overschrijden
la bétise
de stommiteit
être tête en l’air
verstrooid zijn
maladroit
onhandig
marin
zee-
le glancier
de gletsjer
le fond
de bodem
à travers
door, via
voire
(en) zelfs
quelque part
ergens
étroit
krap, smal
reculé
afgelegen
entouré de
omgeven door
côtoyer
grenzen aan
durant
tijdens
indispensable
onmisbaar