Chapitre 5 woordjes C F > NL Flashcards
1
Q
comprendre
A
bevatten
2
Q
s’engager dans
A
zich inzetten voor
3
Q
cuisiner
A
koken
4
Q
accumuler
A
ophopen
5
Q
prier
A
bidden
6
Q
bronzer
A
zonnen
7
Q
rattraper
A
inhalen
8
Q
tenir compagnie
A
gezelschap houden
9
Q
nettoyer
A
schoonmaken
10
Q
le sable
A
het zand
11
Q
la fatique
A
de vermoeidheid
12
Q
la sécurité
A
de veiligheid
13
Q
la randonnée
A
de (sportieve) wandeling
14
Q
des centaines de
A
honderden
15
Q
au cours de
A
in de loop van