6V Chapitre 1 woordjes C F > NL Flashcards
1
Q
papoter
A
kletsen
2
Q
se remettre au travail
A
weer aan het werk gaan
3
Q
avoir failli (+inf.)
A
bijna … zijn/hebben
4
Q
décrocher son bac
A
je diploma halen
5
Q
l’offre v d’emploi
A
de vacature
6
Q
figure-toi
A
stel je voor
7
Q
convoquer
A
oproepen
8
Q
rendre nerveux
A
zenuwachtig maken
9
Q
s’addresser à
A
zich richten tot
10
Q
mentionner
A
benoemen
11
Q
le poids
A
het gewicht
12
Q
culpabiliser
A
zich schuldig voelen
13
Q
il paraît que
A
het lijkt erop dat
14
Q
avoir le trac
A
bang zijn
15
Q
obtenir le poste
A
de functie krijgen