Chapitre 1 woordjes C F > NL Flashcards
la famille nombreuse
het grote gezin
l’aîné(e) m/v
de oudste
le/la benjamin(e)
de jongste
s’affronter
met elkaar botsen
doux / douce
zacht
réservé
op zichzelf
tellement
zoveel
l’autorité v
het gezag
l’affection v
de genegenheid
s’entendre bien/mal avec
goed / slecht opschieten met
se sentir proche de
´close ´ zijn met
se rendre compte
zich realiseren
protéger
beschermen
s’échapper
ontsnappen
par contre
daarentegen
sauf
behalve
déranger
storen
l’ambiance v
de sfeer
taquiner
pesten
embêtant
irritant
énervé
geïrriteerd
impulsif
impulsief
furieux
woedend
provoquer
uitdagen
exclure
buitensluiten
se vexer
boos worden
reconnaître
herkennen
la cause
de oorzaak
la dispute
de ruzie
équilibre
in balans
alors que
terwijl
être en train de
bezig zijn met
se comporter
zich gedragen
grandir
groeien
pour que
zodat