Chapitre 2 woordjes C F > NL Flashcards
1
Q
le personnage
A
de figuur
2
Q
le siècle
A
de eeuw
3
Q
passionné de
A
gepassioneerd door
4
Q
le peintre
A
de schilder
5
Q
le tableau
A
het schilderij
6
Q
l’écrivain m
A
de schrijver
7
Q
l’époux / l’épouse
A
de man / de vrouw
8
Q
le roi
A
de koning
9
Q
la reine
A
de koningin
10
Q
causé par
A
veroorzaakt door
11
Q
laisse des traces vmv
A
sporen achterlaten
12
Q
marquer l’histoire
A
de geschiedenis bepalen
13
Q
le moyen de
A
het middel om te
14
Q
supprimer
A
verwijderen
15
Q
l’enfance v
A
de kindertijd
16
Q
le savant
A
de geleerde
17
Q
la couturière
A
de modeontwerpster
18
Q
l’essai
A
de poging
19
Q
la recherche
A
het onderzoek
20
Q
diriger
A
leiden
21
Q
avoir le droit à
A
recht hebben op
22
Q
tout à fait
A
helemaal
23
Q
pas du tout
A
helemaal niet
24
Q
en effet
A
inderdaad
25
énormément
erg veel
26
non plus
ook niet
27
révolutionner
ingrijpend veranderen
28
étudier
bestuderen
29
attirer
aantrekken
30
confier
toevertrouwen
31
l’habit
de kleding
32
serré
strak
33
reconnu
erkend
34
meurt
sterft