9-poezie/traditie Flashcards
Wat leert het gedicht van Jellema, Voorjaar (1981; p227) ons over lezen en schrijven?
Lezen en schrijven kunnen worden getypeerd als in tradities ingebedde activiteiten:
- regelmatige strofering draagt bij aan evenwicht en coherentie van de geleding
- Formeel: variatie op oeroud type: sonnet. Daardoor intertekstueel spoor: creatieve verwerking van vroegere teksten in latere tekst
- Inhoudelijk: ook trad ingredienten - locus amoenus (‘heilzaam vluchtoord’).
p228
Moet je uitgebreide kennis hebben van lit/hist/filo geschriften om het geheim ve gedicht te kunnen ontsluieren?
Nee, is intimiderend. Aannemen poet leeshouding =
- lezer bepaalt welke aspecten ve tekst betekenisvol zijn of niet.
- zelf bepalen welk gewicht aan intertekstuele aspecten worden toegekend
- niets wordt dwingend opgelegd.
- enige kennis van standaarden en tradities kan behulpzaam zijn.
==> gaat niet alleen om herkennen en etiketteren maar afvragen welke extra betekenissen een intertekstuele leeshouding in poet taalsituatie kan opleveren.
p228
Waarom zijn (subjectieve) traditionele poetische aspecten niet nutteloos?
Een gedicht is een (kritisch) antwoord op wat onmiddellijke en hist voorgangers hebben gepresteerd. Elke dichter eigent zich de tradities toe, om deze vervolgens in meer of mindere mate naar zijn hand te zetten.
p229
Wat betekende de orientatie op klassieke werken in de renaissance en het classicisme?
Dat een dichter de antieke thema’s en mn antieke vormgevingsprincipes op creatieve wijze nabootste.
Dat kostte veel inspanning –> begrijpelijk dat er eer in gesteld werd om expliciet naar hun voorgangers te verwijzen (= op de hoogte vd regels en zich voegen naar smaak in normatieve boeken).
Van Focquenbroch (p230): ironisch, weinig eerbiedig over klass voorgangers, neemt afstand + keert zich tegen klass verhaalstof (Troje en Romeinen onbelangrijk).
p229
Wanneer ontstond het ideaal van vernieuwing (vs orientatie op klass voorschriften)?
In 19e/20eS. Maar er bleven ook dichters verwijzen naar (klass) literatuur (Leopold, Nijhoff, Ida Gerhardt, Van Ostaijen, Van Doesburg).
Ida Gerhardt p232: tegenstellingen, waardoor traditie een absolute betekenis krijgt: maakt goed wat men in het leven moet ontberen.
p230
Dmv welke aspecten wordt het zicht op de rijkgeschakeerde poet traditie helderder (want immers heterogeen)?
- Topen: topiek = hulpmiddel bij schrijven van vertogen in klass retorica. In litwetensch: min of meer vaststaand complex van uitdrukkingen met stereotiepe betekeniskenmerken. Gaan terug op klass Lat bronnen, in Middeleeuwen/renaiss/mod tijd in gebruik gebleven. Kunnen ook polemisch ingezet worden (verschillen in kaart brengen).
Ideologiekritiek: ipv bronnen onderzoeken, afvragen welke effecten dergelijke voorstellingen hebben, welke visies op werkelijkheid en taal, wat als keer op keer.
==> Lit is niet autonoom maar verankerd in complex van maatsch/pol krachten. - Gestandaardiseerde versvormen. Pogingen om systematische en universele typologieen te ontwerpen mbv
a) orientatie op formele kenmerken (bv aant versregels en geleding)
b) inhoudelijke of semantische eigenaardigheden: inhoudelijke wijziging, die zou zijn aan te wijzen op een specifieke plaats ih gedicht. Bv chute/volta in sonnet (waarin zich een duidelijke inhoudelijke wending voordoet)
c) functionalistische/pragmatische criteria: bewust maken van maatsch/soc-ec wanverhoudingen (bv arbeiderspoezie)
d) normatieve kenmerken: bv epigram (punt-/sneldicht) is ‘kernachtig, scherp en geestig dat uitloopt op een verrassende wending in slot’.
p233
TOPEN
Wat is een dedicatio/opdracht?
De dichter staat altijd met de rug naar de lezer, behalve als via een opdracht een concrete lezer wordt aangeduid. Andere lezers blijven luistervink.
Bv Campert, Lucebert, Vroman)
In Middeleeuwen was dedicatio aan de opdrachtgever (zie dedicatio-miniaturen)
Renaissance: Poot noemt beschermheren ‘Mecenen’.
Maar: ‘Voor wie dit leest’: iedereen wordt aangesproken, lezer geen luistervink meer, is dir geadresseerde. Lyrisch ik draagt gedicht dir op aan de lezer (p255).
p235
TOPEN
Wat is de invocatio/aanroeping?
A. beroep op goddelijke muze (bijstand/inspiratie), om zich mede met het ontstaan van een werk te belasten.
- = gestandaardiseerde vorm vd apostrof (lezer niet aangesproken).
- geeft dichter autoriteit want spreekbuis van ‘hogere instantie’
- dus 1: manipulator (muze moet op bep manier gaan handelen)
- dus 2: schijnwerper op dichter (maakt zich afhankelijk vd eloquentie en hist kennis vd godin).
B) in chr lit wordt heilige geest aangeroepen + verwijzingen naar Bijbel
C) mod poezie: gedicht moet worden geconstrueerd. Dichter is habile fabricateur (begaafd bouwer van gedichten; Valery)
==> Opvattingen over inspiratio/ingeving hebben belangrijke rol gespeeld in bespiegelingen over ontstaan literatuur.
p236
TOPEN
Wat is de Bescheidenheidsformule?
In klass retorica moest dichter zich in zo gunstig mogelijk daglicht stellen, om publiek welwillend te stemmen (Revius, Beets). Dichter beklemtoont zijn eigen tekortkomingen/gebreken.
- Quasi-bescheidenheidsformule: ‘Ik ben zelf maar half tevreen’ (Beets).
- Poeticaal nihilisme: is paradoxaal, immers de nihilistische overweging heeft wel degelijk tot iets geleid. (Sybren Polet).
p238
TOPEN
Wat is de dageraadstoop?
Narratieve evocatie: Middeleeuwse en renaiss lyriek vertelt dat bij zonsopgang het liefdesspel gestaakt moet worden. Nijders (‘niders’, kwaadsprekers) zullen de geliefden belasteren indien ze weet krijgen vd overtreding tegen erotische en soc conventies.
p239
TOPEN
Wat is een locus amoenus/lieflijke plaats?
Een sterk geidealiseerde en gemythologiseerde natuurbeschrijving (bv bijbels paradijs, bomen, wei, rivier, prieel: een gesloten plaats voor hoofse minnaars). Hoofsheid = amoureuze welgemanierdheid en verfijnde omgangsvormen die leven aan hof moesten veraangenamen.
- Natureingang: gedicht begint met stereotiepe natuurevocatie (vaak innerlijke toestand lyrisch personage)
- Renaiss: inkleuring verandert. Idyllische plek = klass arcadisch landschap (pastorale poezie). Bucolica/Eclogae van Vergilius als voorbeeld (zingende, dansende herderinnen, Pan vererend) = bucolische gedichten. Hieraan is Arcadia ontleend.
Soms zoetigheid contrasterend met locus terribilis (antoniem van locus amoenus; stad; Luyken: kritisch commentaar op maatsch verhoudingen). - Mod poezie: ook Natureingang: bv Gerhardt’s Lente, Israel de Haan’s Angst.
p241
GESTAND VERS
Wat is een sonnet?
- 14 regels in twee kwatrijnen (of een octaaf) en twee terzinen (of een sextet).
- Vijftiende versregel = coda
- Typerend rijmschema (abba abba ede ded) aan verandering onderhevig
- Italiaans/petrarkistisch sonnet = twee kwatrijnen + twee terzinen
- Shakespearesonnet = drie kwatrijnen (of 12regelige strofe) + distichon (meestal gescheiden van rest van gedicht) bv Lodijzen’s ‘Wanneer ik in jouw armen…’
- Kan chute/volta bevatten: wijziging in betekenis - octaaf en sextet kunnen oppositie vormen; conclusie zijn.
Is vermoedelijk 1255 in It ontstaan en productief gebleven (Tachtigers: Kloos, Perk, Verwey: hoge mate van interne samenhang (in-zichzelf-gesloten-structuur) mogelijk in sonnet. Ook: Boutens, Der Mouw).
Boutens/Geluk p244: inzichzelfgeslotenheid door spiegelende herhalingen aan begin en einde.
p243
GESTAND VERS
Wat is een Ballade?
1) Een overwegend narratief gedicht met hist gebeurtenissen/figuren als onderwerp (bv Halewijn). Geen ingewikkelde structuur.
Ook: (pop)ballads
2) (Rederijkers)ballade (laat 15eS). Kan immers ook bestaan uit drie 8regelige strofen (ababbcbc), gevolgd door kwatrijn/envoi (bcbc). In (rederijkers)ballade kan laatste versregel vd 1e strofe telkens als ‘refrein’ worden herhaald in volgende strofen en envoi. Prince kan aangesproken worden in envoi. Niet-narratief
Varianten: bv strofen met 7 versregels ipv 8 (‘Ballade” van De Pisan/Leopold).
De Pisan’s typische kenmerken van rederijkersballade:
- envoi (kwatrijn)
- herhaling vd laatste regel vd 1e strofe (refrein)
- Prince
- niet narratief
p245
GESTAND VERS
Wat is een Rondeel?
- Evenzo gemaniereerd als ballade
- 8regelig
- twee rijmklanken
- herhaling van zelfde versregel (vaak in r1,4,7 resp r2,8)
- vaak geen indeling in strofen.
- De Roovere, Sontrop
Sontrop: - 8regels - bijna-herhaling - geen indeling in strofen p246
GESTAND VERS
Wat is een ode; wat een hymne?
Zij spreken hun object aan in de toon van hooggestemde lofprijzing.
- Hymne bezingt het hogere/goddelijke
- In ode komen meer concrete, minder plechtige onderwerpen aan bod. In klass letterkunde (Horatius, Pindarus als vb’en voor renaiss dichters). Vd Noot, Bilderdijk, Boutens, Bernlef
Bernlef: geen verheven stof - banale stof
p246