6-poezie/teksten Flashcards
Waaraan herkennen we poezie in eerste instantie onmiddellijk?
Ongebruikelijke bladspiegel, veel wit.
Definitie of algemene kenmerken van poezie daarentegen veel moeilijker.
Ruben van Gogh: monoloog in directe rede maar versregels opgeknipt zodat er vorm van gedicht ontstaat.
p149/167
Hoe omschrijft de auteur poezie?
De analyse van een specifiek taalspel dat gespeeld wordtt in een communicatiesituatie tussen woordvoerder en lezer.
Enerzijds: specifieke relatie tussen woordvoerder en aangesprokene.
Anderzijds: het taalspel poezie impliceert een specifieke leeshouding bij lezer (bepaalde elementen betekenisvol achten die in andere teksten verwaarloosd zouden worden)
Analyse in twee delen:
- taalsituatie van waaruit de woordvoerder van een poetische tekst spreekt
- leeshouding die poezielezer moet gebruiken volgens de regels van het taalspel poezie.
p150/167
De poetica’s uit de oudheid (mn Aristoteles) en obv de romantische traditie onderscheidde een driedeling en was normatief. Hoe?
Epiek: heldhaftige thema’s
Drama: conflictsituaties
Lyriek: gevoelsuitingen
Deze driedeling is in 20e en 21eS niet meer iom literatuur die geschreven wordt.
p150
Noem enkele criteria die niet toereikend zijn om als bij uitstek beschrijvend te zijn voor poezie.
- gevoelslading hebben
- rijm
- ritme
- regelmatige regellengte
- strakke opbouw van strofen
- vorm die gelijkenis toont met de inhoud
- beeldspraak
Rijm en strofe-indeling zijn traditionele kenmerken van sommige/niet alle poezie.
- Fig. taalgebruik, betekenis-/stijlfiguren zijn algemene principes van taalgebruik.
p151
Wat is het moderne criterium heeft poezie gekregen, indien men literatuur in een communicatiesituatie bestudeerde?
Poezie is een tekst die binnen een communicatiesituatie tussen een dichter en een lezer uitgewisseld wordt.
Heeft geen wezenskenmerken of essentie, maar wordt al lezend tot poezie gemaakt.
- situatie waarin tekst uitgewisseld wordt: gedicht is middelpunt van specifiek taalspel.
p151
Wat is Wittgenstein’s opvatting over taal en context?
Taal heeft geen algemene, metafysische kenmerken noch geeft het zonder meer toegang tot algemene waarheden of kennis. Speelt telkens een andere rol. Afhankelijk van situatie waarin gebruikt en van taalspel dat in specifieke situatie van toepassing is.
Dus: poezie is een specifiek taalspel:
- specifieke spelregels van toepassing, die
- in poetische situatie
- leiden ertoe dat poetische taal
- een specifieke functie krijgt.
p152
Wat is een referentiele taalsituatie?
Taalsituatie = tekstimmanente/tekstuele situatie tussen woordvoerder en aangesprokene.
Identiteit van woordvoerder en van aangesprokene is bepalend: voert woordvoerder uitsluitend zelf het woord of staat hij het woord ook aan een ander personage af.
Referentieel t’spel: lezer leest de regels als een feitelijke mededeling. Er zijn bv formele of taalkundige kenmerken die lezer beletten de tekst als feitelijk/referentieel te lezen.
p153
In de jaren 60 van vorige eeuw gebruikten dichters het inzicht dat poezie in een specifiek taalspel gestalte krijgt. Welke stroming en welke voorbeelden kun je noemen?
Het ‘nieuwe realisme’.
- tijdschriften Barbarber, Gard Sivik en De Nieuwe Stijl
- Armando: laat andere betekenissen op voorgrond treden (‘verhalende’ zin overplaatsen in poezie - Karl May, agrarische handleiding, afgeluisterd in trein).
p154
Waarom is in de poezie het onderscheid tussen spreekhouding en leeshouding belangrijk?
Besef van de poezielezer dat de dichter iets anders nastreeft dan verhaal of betoog –> lezer neemt passende leeshouding aan.
Leeshouding: manier waarop een lezer een tekst betekenisvol acht.
- selectie van tekstuele eigenschappen en verwaarlozing van andere teksteigenschappen
- verwachtingen tav inhoud en thematiek (andere aspecten in poezie betekenisvoller achten dan in een roman)
p154/wb171
Via de vragen ‘wat voor woordvoerder is dit’ en ‘tot wie richt hij zijn woorden’ tracht je de aard van de (tekstimmanente) taalsituatie te typeren.
Hoe pak je dat aan?
1) Woordvoerder is ‘lyrisch subject’ (is NIET de dichter).
Is een functionele, tekstuele instantie.
‘Ik’ = lyrisch ik.
Staat het woord meestal niet af (monoloog)
2) In poezie is het poetisch aspect dominant (itt het verhalende aspect in proza). Het poetisch aspect is de specifieke taalsituatie.
3) Taalsituatie wordt bepaald door
- woordvoerder
- lyrisch subject (spreekt tot zichzelf of iemand anders, maar niet tot de lezer)
- aangesprokene
Northrop Frye: ‘dichter staat altijd met de rug naar de lezer’ (itt proza: romans en novellen vaak (in)direct tot lezer gericht = exemplarisch voor verhalende teksten).
Lezer luister af: the lyric is not heard but overheard (Mill). Leest iets dat niet tot hem gericht is.
==> deze visie heeft gevolgen voor kritische benadering van poezie.
p158
Wat is een apostrof en welke vier vormen worden onderscheiden?
Herkenbaar aan aanspreekvorm ‘O’; kan ook zonder deze expliciete apostrof, herkenbaar aan taalsituatie met apostrof vergelijkbaar (De Genestet, p165).
Een stijlfiguur die betrekking heeft op de communicatiesituatie, doordat er expliciet een tweede persoon (jij/u) aangesproken wordt die doorgaans niet de lezer is. In trad poezie bestaat de aangesprokene vaak uit personen als de muze of een geliefde, of uit abstracties als de schoonheid, de inspiratie of de dichtkunst.
Tolereren we in poezie en gebed; tegenwoordig heeft men er meer moeite mee (wel: gek mee steken in poezie). Maar: hiermee treedt juist een algemeen kenmerk van poezie op de voorgrond (dichter keert lezer de rug toe)
Cullen: zelfs als er geen apostrof is, dan wordt taalsituatie toch mede bepaald door een effect dat met apostrof (expliciet) wordt nagestreefd.
Vier vormen:
1) Als uiting van passie van het lyrisch subject (bv hekel hebben aan het natte weer in Holland, p164)
2) Als manipulator van het universum (krachten of machten waarvan lyrisch subject afhankelijk is)
3) Als schijnwerper op bijzondere vermogens van de dichter
4) Poezie als gebeurtenis van talige aard laten gelden (bv De Genestet p166: binnen het gedicht is verwoord dat het schrijven niet zou zijn gelukt, maar het gedicht is er tòch. Gedicht beschrijft: situatie tussen lyrisch ik en toegesprokene en totstandkoming van het gedicht).
p171/159-163; 168; 169
De apostrof als uiting van passie: om welk effect gaat het hier?
Blijk geven van grote betrokkenheid bij iets of iemand.
Aanspreken van voorwerpen of abstracte zaken: extreem kunstmatig, maar wekt desalniettemin een intens gevoel op.
Het effect is afwezig indien geen apostrof.
p159
De apostrof als manipulator van het universum: wat is hiervan het effect?
Een machtige instantie (bv maan, de dood) wordt als subject voorgesteld en kan verzocht worden op bepaalde wijze (niet)te handelen; directe confrontatie; machtige instantie in potentie beheersbaar (voor de duur van het gedicht).
Meest concrete belichaming van macht van poezie om deze verandering teweeg te brengen: apostrof doet levenloze voorwerpen leven door ze aan te spreken.
p160/167
De apostrof als schijnwerper op de dichter: wat is hiervan het effect?
Het inroepen van hulp of medeleven bij een project van personen als de muze of abstracties (wijsheid/inspiratie). Apostrof (stijlfiguur van het aanspreken) wordt stijlfiguur die juist aandacht vestigt op de spreker. Uitroepen ipv aanroepen.
p162
Poezie als gebeurtenis: wat is hiervan het effect?
Het tijdsaspect van de apostrof is ALTIJD het nu van het spreken of schrijven –> ipv deel uitmaken van een geschiedenis (lezer een verhaal tracht te construeren) worden figuren deel van een gebeurtenis die het gedicht is of teweeg brengt.
–> gedicht ZELF is een gebeurtenis van talige aard geworden.
vb Lutkeman (p164): dichtkunst wordt aangesproken, om inspiratie voor een gedicht. De vraag/taaldaad IS het gedicht waar om gevraagd wordt.
p163