1-proza/opvattingen Flashcards

1
Q

Is ‘literatuur’ een oud begrip?

A

Het idee dat een specifieke groep teksten, gemaakt om beluisterd of gelezen te worden omwille van hun eigen waarde, groeit geleidelijk en begin in W Eur vanaf 14eS.
In de 18eS wordt ‘literatuur’ gebruikt om manier die op huidige lijkt.
Lit is historisch variabel en verschilt per cultuur.

p20

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een literatuuropvatting?

A

Opvattingen over de aard, functie en waarde van literaire teksten

p20

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke vier literatuuropvattingen worden besproken?

A
  1. Relatie tussen literatuur en gerepresenteerde werkelijkheid
  2. Materiaalbehandeling: door kunstgrepen omgevormd (proza en poezie)
    Voor meesten moet 1 of beide opvattingen passen, dan lit. Mn tweede.
  3. Meerduidigheid/ambiguiteit: steeds opnieuw en anders kunnen interpreteren (teksteigenschappen en eigenaardigheden lit verkeer)
  4. oud maar nu veel belangstelling: verhouding tot traditie (navolging voorgangers en inbedding in traditie) creativiteit/oorspronkelijkheid.
    Intertekstualiteit = relatie traditie/creativiteit

p21

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Was is leeshouding?

A

Het openstellen door de lezer voor signalen in een tekst en voor het taalspel.

p21

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Is literatuur louter communicatief?

A

Nee, maar de meningen lopen uiteen wat dan wel. Utile dulci heeft grote bandbreedte

p21

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de esthetische functie?

A

Het ervaren van de kwaliteit van tekstuele vormgeving en dat niet los te zien van materiaalbehandeling (lit opvatt 2).

p21

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

In de westerse literatuur bestaat een speciale relatie tussen tekst en werkelijkheid. Wat zegt Sir Philip Sidney (1595) daarover?

A

We accepteren bij lit het fictionele.
Sidney schreef ‘..the poet, he nothing affirmes, and therefore never lyeth’. Geldt ook voor romanschrijver. Doet geen aanspraak op letterlijke waarheid, dus geen leugens.

p23

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Zijn er ook literaire niet-fictionele teksten?

A
Essays
Vormen van geschiedschrijving
gelegenheidspoezie
historische roman
reportageroman (In Cold Blood, Capote)
Faction (Zuiderzee, Jef Last, 1934; met statistieken en emoties)

p23

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Sprookjes, romans en toneelstukken zijn (meestal) fictioneel. Is poezie dat ook?

A

Ja, want lezers interpreteren gebeurtenissen en emoties in gedicht verwoord niet als levensfeiten of emoties van de dichter maar ook als meer algemene feiten en emoties.

p23

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Populaire fictie is niet literair. Voorbeelden?

A

kioskroman, simpele levensliedjes.
Grens niet objectief

p23

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Mimesis (nabootsing of uitbeelding in kunst) is volgens Aristoteles…?

A

literatuur is de mimesis van mensen in handeling. Nabootsing van de werkelijkheid of uitbeelding daarvan.

De Maupassant: exacte uitbeelding
Henry James: indruk van werkelijkheid geven
Poezie: uitgedrukte emoties moeten oprecht zijn en inzicht geven in gevoelsleven dichter.

p24

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Kunnen mimesis en fictionaliteit in 1 literatuuropvatting plaats hebben?

A

Ja.
p25 gedicht Vd Plas: fictieve literatuur wordt in politieke werkelijkheid ingebed en daartegen afgezet.
p25 tirade Droogstoppel: gevaar van fictie in toneel brengt volk op verkeerde ideeen (itt sir Sydney: literatuur beweert niets en liegt dus niet)

p25 + opg 1.3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Het fictionele karakter van literatuur heeft een ‘gevaarlijke invloed’. Wat is hiermee aan de hand?

A

Moralisten en politieke machthebbers worden er onrustig van maar de verdedigers zijn talrijker (Sidney: ‘a profitable invention’).

p26

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke beperkingen heeft het begrip fictionaliteit?

A
  • toepassing op andere periodes en culturen

Gebruiken bij afbakening W-Eur lit van middeleeuwen en renaissance

p26

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

In een literaire tekst is het materiaal gemanipuleerd: materiaalbehandeling. Hoe zit dat met poezie en verhalende teksten?

A

Poezie: materiaal = taal, kan metrische ordening, bijzondere zinsbouw, beeldspraak, bijzondere bewerking van bestaande thema’s hebben

Verhalende teksten: materiaal = vertelde geschiedenis; materiaalbehandeling = opbouw tekst, manier van vertellen, perspectief of gezichtspunt. (ook romans en verhalen).

Russische formalisten (1914-1930) stonden aan wieg van moderne litwetensch belangstelling voor materiaalbehandeling.

p26

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vertel wat er over de materiaalbehandeling van citaat 3 (Monika van Paemel) gezegd kan worden.

A
  • begint media res
  • bijzonder perspectief: relatie niet vermeld maar moet geconstrueerd worden uit tekst
  • taalgebruik wijkt af van gebruikelijke syntaxis
  • opvallende beeldspraak

p27

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Kunnen reclameteksten, journalistieke teksten en alledaagse taal ook materiaalbehandeling ondergaan?

A

Ja, taalspel. Beeldspraak bijv.

p28

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Meerduidigheid bestond al bij middeleeuwse allegorieen en figuurlijke lezing van de bijbel. Het overheerst sterk in onze tijd. Hoe kom je meerduidigheid op het spoor?

A
  • Leeshouding: ‘Lees maar, er staat niet wat er staat’
  • Materiaalbehandeling: aandacht wordt naar tekst getrokken, maar maakt tekst ook minder doorzichtig –> mogelijk meerdere interpretaties.
  • Open plekken
  • Woordspel (citaat 6: tweede betekenis/connotatie). Hedendaags: ‘nippleGATE’ (‘gate’ = beeldspraak)
  • dagelijks leven: actief met taalspel/beeldspraak = literaire activiteit

p29

p28

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Verheldert beeldspraak?

A

Niet altijd, vaak ook meerduidig
(citaat 5 p28)

p28

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn open plekken?

A

Plek in een tekst waar iets ongezegd of onbeslist blijft.

  • Poezie (gecomprimeerde, bondige uitdrukkingswijze laat veel aan lezer over)
  • Romans: twee interpretaties mogelijk bijv (citaat 7)
  • Uitsparing/weglating (citaat 8)

p30

22
Q

Waarom leidt fictionaliteit tot interpretaties?

A

Verzonnen elementen en elementen die niet aan een ons bekende werkelijkheid beantwoorden leiden tot interpretatie.
Kan ook in meer realistische teksten gebeuren: voorval wel serieus maar niet letterlijk nemen.

p31

23
Q

Welke opvatting van Aristoteles veroorzaakt vele interpretaties?

A

Fictionele literatuur beeldt via of in het bijzondere het algemene uit.
Sophie’s choice: een bijzondere uitbeelding van wat velen is overkomen of beschrijving van tragische dilemma’s kenmerkend voor elk leven waar liefde en geweld met elkaar geconfronteerd worden. Ook in gedeeltelijke fictionalisering (bv Schindler’s List) van een waar gebeurde geschiedenis

p31

24
Q

Wat is een allegorie?

A

een volgehouden reeks metaforen die onrecht aangedaan wordt als ze letterlijke geinterpreteerd zouden worden (Koolhaas).
Lezer zoekt ook naar allegorische (‘er staat eigenlijk iets anders’) of symbolische (‘er staat ook iets anders’) interpretatie.

Metafoor = figuur waarbij sprake van betekenisoverdracht en dus een nwe betekenis. Komt tot stand wanneer datgene wat men zegt en dat waarvoor het staat, gelijkenis met elkaar vertonen.

p32/53

25
Q

Wat is een freudiaanse interpretatie?

A

een speciale vorm van symbolische interpretatie (oedipale strijd om de macht; mes fallisch symbool) - Hugo Claus Het Mes.

p32

26
Q

Wat is de receptietheorie?

A

Theorie over de manier waarop lezers (lit) teksten lezen en interpreteren.

De lezer heeft grote invloed op interpretatie door onderlinge verschillen in persoonl achtergrond, kennis en kennis van conventies van literatuur.
Literaire teksten door hun vormgeving hebben meer mogelijkheden tot uiteenlopende interpretaties.

p32

27
Q

Waarom is interpreteren en herinterpreteren een sociaal-cultureel verschijnsel?

A

Het maakt deel uit van ons literair verkeer: we hebben de gewoonte lit teksten steeds opnieuw te waarderen en interpreteren.
Vertalen openbaart de verschillende literaire achtergrondkennis en vertaal- en lit-opvattingen van de vertaler + meerduidigheid brontekst.

p33

28
Q

Traditie & Vernieuwing: navolging was belangrijk. In welke vormen drukte zich dat uit?

A
  • Imitatio: nabootsing van Vergilius (late oudheid, middeleeuwen)
  • Aemulatio: verbeteren
  • Creatio: nadruk op scheppingskracht van dichter.

p33

29
Q

Poetica’s van renaissance en classicisme legden nadruk op regels. Welke bijvoorbeeld?

A
  • dramatische waarschijnlijkheid/geloofwaardigheid
  • eenheden van tijd/plaats/handeling: handeling binnen bepaalde tijd, op 1 plaats en geen uiteenlopende plots.

Niet houden aan regels betekende uitsluiting (Corneille) of hoon (Lope de Vega).

Poetica = beschrijving van een literatuuropvatting(en).

p33

30
Q

In de Romantiek hechtte men meer aan…?

A

oorspronkelijkheid. Verzet tegen regelsysteem.
Nadruk op verbeeldingskracht en geloof in creatieve energie dichter. Poezie = expressie en spontane overbrenging emotie.

Deze opvattingen niet meer verdwenen.

Dichterlijke creativiteit groeide naar associatie van dichterschap met goddelijke (‘band tussen schepper en bevoorrechte luisteraar of lezer’)

Achterberg: vergelijken spontane creativiteit dichter met die van kind.
p34

31
Q

Oorspronkelijkheid is een tegenwoordig een vast criterium in de literaire kritiek. Uit welke ideeen komt dit voort?

A
  • voorzichtige formulering dichterlijke creativiteit

- erkenning van band met voorgangers

32
Q

Welke vernieuwers waren er in Nederland?

A

Beweging van Tachtig
Tijdschrift Forum
Reve
Avant-garde: Lucebert

p34/35

33
Q

Hoe laat het gedicht van Kouwenaar ‘Eerste Zang’ zien hoezeer traditie en vernieuwing met elkaar verbonden kunnen zijn?

A
  • experimentele taal
  • herschrijving oudste westerse dichter
  • kritisch distantieren van heldenoorlog
  • kritische confrontatie met literaire traditie van Homerus
  • -> intertekstualiteit

p36

34
Q

Wat is de theorie van de intertekstualiteit?

A

Men schijft en leest in een bepaalde culturele, maatschappelijke, literaire traditie, in teksten.
Elke tekst staat oiv vroegere teksten en voor deel op lit- en taalconventies.
Literaire conventie = gebruikelijke patronen of structuren van een genre of van lit iha.

= creatieve verwerking van een vroegere tekst of vroegere teksten die in de latere tekst: verbeteren, aemulatio / parodieren / omkeren

Vaak benoembaar:
Zola in werk Van Deyssel en Couperus
Poe in werk van Bordewijk
Proust in werk van Stephan Enter
Bijbel in werk van Kopland

Maar: Barthes - intertekst = stukken tekst die ‘anoniem, niet te ontdekken en toch al gelezen zijn’ (echo’s)

p36

35
Q

Zijn er in de 21eS eenduidige standpunten tav vernieuwing en traditie?

A

Nee, veelzijdig beeld van literatuur. Instemming en verwerping.

Traditie en vernieuwing worden met uiteenlopende waardeoordelen verbonden.

p37

36
Q

Functies:

Worden literaire teksten opgesteld of gelezen met een direct of praktische doel?

A

Nee. De volgende beoogde of ervaren functies of combinaties worden genoemd:

  1. ontspanning/genoegen
  2. identificatie
  3. maatschappelijke betrokkenheid

p38-40

37
Q

Hoe verschillend kan de aard van het genoegen zijn?

A
  • louter ontspanning
  • actief esthetisch genoegen
    • omwegen/indirectheid tekst
    • ingewikkelde, misleidende taal
    • poezie
    • gekunstelde taal

Esthetische kwaliteiten spelen mee: komische connotatie, psychologisch portret (Eline Vere vs Van Deyssel)

p38

38
Q

Wat is identificatie?

A

meeleven, zelfs zich persoonl betrokken voelen bij vertelde of wat in gedicht is uitgedrukt.
Focalisatie (visie) hoofdpersoon interessant want kan gebeuren dat lezer zich niet wil identificeren (Grunberg)

Morele identificatie: personages die morele keuzen moeten maken (Eliot): romanfiguren leven onze eigen keuzen ahw voor (James: opoffering). Worsteling met morele eisen: Greene’s priesterromans.

Identificatie: tussen plezier - psych inzicht - catharsis

p39-40

39
Q

Maatschappelijke betrokkenheid is de derde functie van literatuur. Noem wenselijke en onwenselijke voorbeelden

A

Negerhut van Oom Tom
Max Havelaar
Hilda van Suylenburg

Ongewenst:
literatuur en filmkunst in Derde Rijk.

p40

40
Q

Psychologisch inzicht is 1 vd meest genoemde redenen voor lezen van lit = nut. Is identificatie nodig?

A
Nee, geen voorwaarde voor inzicht.
Clarissa (Richardson, 1748)
Twee Vrouwen (Mulisch, 1975)

p40

41
Q

Noem nog enkele functies van literatuur

A
  • filosofische leerstellingen en opvattingen aan de orde stellen
  • meer praktische inzicht en historische kennis

–> zuivere geschiedschrijving is geen literatuur (Congo/Reybrouck soms, om stilistische redenen.

p40

42
Q

Wanneer noemen we een tekst literair?

A

Als het in meer dan 1 van de genoemde literatuuropvattingen past.
Maar kwestie van afweging, argumenten en discussie.
Wijze van aanbieden (uitgeverij) weegt ook mee.

p41

43
Q

Wat is canonvorming en hoe komt een canon tot stand?

A

Canonvorming: vormen van een impliciete lijst (canon) van werken die tot de literatuur behoren.
Niet over alle werken eenstemmigheid: uiteenlopende waarden en voorkeuren van lezers, critici, uitgevers, opvoeders.
Opstellen canon ingegeven door gebrek aan feitenkennis jeugd en nationalistische motieven (culturele dijkbewaking).

Waarden niet tijdloos en niet zelfde als een bewering, niet bewijsbaar, wel beargumenteerbaar.

p42 + opg 1.8

44
Q

Wat is de moderne canon?

A

Am universiteiten: Homerus en Shakespeare zijn cultuurbezit van heersende klasse (vs universele waarde van cultureel erfgoed). Gevolg was dat vrouwelijke en etnische schrijvers gewaardeerd werden. Mod canon is in beweging.

p42

45
Q

Hoe kun je de richtsnoeren van canonvorming ook gebruiken?

A

Om je mee tegen de canonvorming af te zetten, nieuwe richtingen aangeven.
bv niet-fictionele lit en een niet-specifiek taalgebruik (K. Schippers, citaat 19; geen opvall materiaalbehandeling, geringe meerduidigheid, bijzondere bladspiegel nodigt uit er ‘iets achter te zoeken’ –> = trad. literatuuropvatting: ‘er staat niet wat er staat’.

p43

47
Q

Wat valt op aan de materiaalbehandeling van citaat 20, Monika van Paemel?

A

Sterke materiaalbewerking (meerduidige of bemoeilijkte literaire taal: woordkeuze, zinsbouw, beeldspraak of kunstgrepen. Door observatie te vinden)
- in medias res: in reeds op gang zijnde situatie geplaatst worden (itt introducerende beschrijving van tijd plaats en personages). Van P’s opening vraagt meer leesactiviteit
- focalisatie: relatie tussen de visie en datgene wat gezien of waargenomen wordt (zien v mensen of dingen/gedachten/gevoelens). Nooit vanzelfsprekend. Vertellen ALTIJD vanuit een visie. Van P gebruikt een bijzondere en wat onverwachte kijk –> literair
- ‘Alle voeten in de stad lopen’: drie stijlfiguren
- pars pro toto/synecdoche: deel (voeten) staat voor geheel
- metonymia: ‘stad’ = wie er in de stad verblijven (vat =
inhoud)
- hyperbool: ‘alle’ = overdrijving
- connotatie (tweede betekenis) van naam Hagar. Ook intertekstualiteit: verhaal bijbelse Hagar kan mee gaan spelen bij lezer.
- ‘zwart haar en uiterlijk van een Russische boerin’: elliptische (onvolledige) zin; ellips is ook retorisch. Niet alledaags –> worden aan het denken gezet. Onverwachte beelden vragen om interpretatie, associatie, die niet altijd eenduidig is. Dat is symptomatisch voor een onverwacht beeld.
- ‘als een onweerswolk’: vergelijking/paradox/raadsel
- metafoor ‘notebruine’. Is ook retorisch
- onzekerheid rond de focalisatie. Is deel van het literair schrijven sinds 19eS, kenmerk van realistisch literair vertellen.

p45/46

48
Q

Wat is literaire competentie?

A

Een door ervaring opgebouwd vermogen om literair te lezen.

p47

48
Q

In de 20eS ontstond aan universiteiten aandacht voor populaire literatuur. Waarom?

A
  • zichzelf en literatuur uit elitaire positie halen en dichter bij massacultuur te komen
  • bestuderen om visie te staven dat populaire lit vooroordelen bevestigt.

opg 1.9

49
Q

Op welke twee wijzen kunnen materiaalbehandeling en de effecten daarvan bestudeerd worden?

A
  1. door literatuurtheoretici en lit-critici: het bijzondere aangeven door kunstgrepen te identificeren en de effecten daarvan te noemen
  2. door empirische theoretici: mbv vragenlijsten etc onderzoek doen naar effecten kunstgrepen.

p47

49
Q

Hoe kan meerduidigheid verklaard worden?

A
  • bijzonder materiaalbehandeling (beeldspraak, woordspel, open plekken
  • fictionaliteit draag bij
  • het bijzondere beeldt het algemene uit
  • specifiek: allegorie (volgehouden reeks metaforen)

opg 2