3-proza/vertelsituatie Flashcards

1
Q

Hoe onderscheiden verhalen zich van poezie/drama?

A

Een informatieve taalhouding (= wijze waarop een woordvoerder zich van taal bedient om iets te doen. Betogen/informeren, vertellen/uiting geven aan gevoelen/aanspreken.

p82/110

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een taaldaad?

A

Datgene dat de woordvoerder doet door het woord te voeren; het effect dat teweeg wordt gebracht bij toehoorder.

Indien inhoud info een geschiedenis:

  • Woordvoerder = verteller +
  • Taalhouding = vertelhouding +
  • Taaldaad = verteldaad.

cit 21: indirect rede. Taaldaad is minimale samenvatting van de taaldaad van het vertellen.

p82/110/103

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat gebeurt er nadat de lezer een informatieve leeshouding heeft aangenomen?

A
Deze wordt voorondersteld.
Nuancering geschiedt door:
- welke info lezer wenst te krijgen
- waarom hij dat wil
- hoe de info wordt verschaft
- opschorten ongeloof obv bepaalde tekens
- info < emotionele effecten.
Info kan fictioneel zijn.

p82

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de vertelinstantie?

A

Elke verhalende tekst wordt geuit door een subject, ook indien onzichtbaar –> is taalkundige aanduiding van noodzakelijke functie; geeft geen inhoudelijke informatie.
Iemand die op de hoogte is van tijd/plaats/handeling.

p82

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke twee vragen stel je jezelf als je een vertelsituatie aantreft?

A
  1. In welke persoon wordt een verhaal grammaticaal verteld
  2. maakt woordvoerder deel uit van de geschiedenis (!); betrokkenheid.

p83

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Is een ik-verteller altijd de auteur?

A

Nee, nooit, zelfs niet bij autobiografische trekken.
Overigens kan verhaal in eerste, tweede of derde persoon verteld worden.

p83

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat kan er over niet-betrokken vertellers gezegd worden?

A
  • kunnen ‘ik’ wel/niet gebruiken voor aangeven bestaan en identiteit
  • vaak maakt verteller zich door ‘ik’ bekend, bv nader specificeren vertelhouding
  • verdwijnt dan achter coulissen.

p83

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een auctoriale verteller?

A

Als een ‘ik’ of een ‘wij’ een verhaal vertelt waaraan hij zelf niet deelneemt.

  • duidelijk aanwezig
  • kunnen merendeels derde persoon gebruiken
  • geeft vaak mening over gebeurde
  • spreekt lezer toe om verbond te vormen
  • geven te kennen met welke leeshouding de vertelling het beste gelezen kan worden
  • heeft onbeperkte toegang tot personages (wat ze denken/voelen)
  • kent afloop van het verhaal.

NB: geen ‘ik’ maakt verhaal niet per se anders van aard (citaat 15), want vanuit taalhouding en leeshouding bezien = verhalen van een geschiedenis aan anderen, waar hij zelf geen deel van uitmaakt.

The willing suspension of disbelief: lezer bekommert zich niet om de feitelijke waarheid of kenbaarheid van het vertelde.

p110/85/101

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de personale vertelsituatie (Stanzel)?

A
  • geen persoon die verteller is
  • anonieme instantie die zich schuilhoudt achter hel verhaal
  • altijd: in derde persoon
  • verhaal wordt vanuit personage verteld
  • 1 persoon: ‘verhuld ik-verhaal’ –> enkelvoudig personaal
  • meerdere personages –> meervoudig personaal. Lezer weet vaak meer dan verteller (spanning, ironie).

p86

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat doet een externe verteller/buiten geschiedenis met een verhaal?

A
  • is relevant: stelt contract tussen tekst en lezer op, legt spelregels van taalspel vast
  • geeft vertelhouding aan en stelt leeswijze voor.

p86

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een interne verteller?

A

Verteller die tevens deelneemt aan de geschiedenis.

  • kan afwisselen met extern bv terugblikkend/extern, heden/intern (cit 14). Verloopt meestal ongemerkt
  • afvragen wat feiten uit verleden zijn, wat interpretatie; of geen van beide
  • iets vertellen dat eigenlijk niet geweten kan worden
  • kan: verteller identificeert zich nauwelijk: ‘ik’ verhuld/afwezig, maar duidelijk subjectief standpunt (bv verteller praat tegen zichzelf; algemeen; gedachtenstroom). In zichzelf gekeerde vertelhouding is karakteristiek voor modernistische stroming (stream of conciousness)

p88

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Beschrijf de ‘stream of conciousness’

A

In zichzelf gekeerde vertelhouding.
Faulkner/Joyce/Woolf
- hoge moeilijkheidsgraad –> ingaan op voorstel van de verteller om adequate leeshouding aan te nemen. Nodig om van associatieve vertellen iets te begrijpen
- identificatie tussen impliciet blijvende ik-verteller en aangesproken lezer (‘je’).

p89

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn ingebedde woordvoerders?

A

De aanname dat gesprekken tussen figuren geciteerd worden.
Maar fictie, oncontroleerbaar
Vorm is directe rede (woord aan sprekers afgestaan en woorden volgens conventie volledig en letterlijk aangehaald). NB: primaire verteller kan selecteren.

Aanhalen van woorden van figuren alsof ze letterlijk zo zijn uitgesproken, is deel van procede van realisme als retoriek.

Manier van inleiden van ingebedde tekst:
- neutraal
- sterk suggestief
= attributies/toeschrijvingen: aan bep figuur toegeschreven

p89/90

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat doe je als je een ingebedde verteller tegenkomt?

A

Zij nemen de vertelhandeling geheel over.

  • ingebedde tekst op dezelfde manier behandelen als primaire verteltekst
  • zelfde onderzoeksvragen stellen

Vaak wordt in romans formeel een realistische vertelhouding aangeboden, die door conventionele karakter een fictionele leeshouding aangeeft.

  • kan steeds opnieuw een woordvoerder worden ingevoerd
  • kan zelfs opnieuw een verteller optreden die vorige vertelling doet vergeten.
  • verschillende vertellers naast elkaar mogelijk (nestconstructie: 1001 Nacht, Decamerone, C’bury Tales)
  • Directe of indirecte rede. Bij directe rede: kunnen niet altijd ondubbelzinnig aan 1 vd figuren worden toegeschreven. Indirecte rede: lastig om woorden van gedachten te onderscheiden/wat er precies gezegd is.

Indir weergegeven woorden = gebeurtenissen
Verrichtte daad = taaldaad
Woordvoerder blijft verteller, niet figuur
Verteller meldt taaldaad, maar citeert niet

p91

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de vrije indirecte rede?

A

Dubbelzinnige tekst, waarbij niet uit te maken is of het vertellerstekst of aangehaalde woorden van een figuur.
- geen toeschrijving, maar gemakkelijk voor te stellen dat iem zo spreekt
- geen afhankelijke-bijzin-constructie
- aard en spreker van taaldaad blijven onduidelijk.
Syntactisch (weergave taaldaad vrij indien niet door toeschrijving en niet door afh-bijzinconstructie vd hoofdzin en woordvoerder afhankelijk) en semantisch (want onduidelijkheid over status woorden blijft) vrij/ongebonden.

Een aparte categorie ingebedde woordvoerder.

  • vertroebelt onderscheid!
  • juist interessant omdat vragen niet te beantwoorden zijn
  • herkenbaar aan gebruik van verleden tijd en derde persoon; vaak icm spreektaal of aanwijzingen van impl dialoogsituatie (uitroepen, informeel, dialectisch, leestekens, …)
  • moeilijk met zekerheid vast te stellen: dubbelzinnigheid als bedoeld effect.

p92

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Identiteit en gedrag van vertellen van grote invloed op betekenis die lezer aan tekst hecht. Betekenis wordt gestuurd door standpunt, waarnemingsvermogen, visie, afstand, overzicht verteller.
Vertel over het verschil tussen de interne en externe verteller in dit opzicht.

A

Interne verteller:

  • sterker beperkt dan externe (ivm geloofwaardigheid)
  • ook afwisseling in focalisatie mogelijk, maar moeilijker waar te nemen (er staat constant ‘ik’)
  • oudere ik kan jongere ik focaliseren (bv ik-verteller confronteert huidige visie met die welke hij in het verleden had) Schippers, Henry James
  • humor (cit 19): focalisatie gaat over van afstand vu vertelheden naar visuele ervaring in vertelde verleden (oordeel door deelnemer aan gruwelervaring maakt humor in deze context).
  • naturalisme: literatuuropvatting (Daum, Emants)

Externe verteller:
- kan zich beperken (vaak).
- overkoepelende focalisatie (in 1e instantie bij verteller) vaak genuanceerd door inbedding van focalisatie door 1 vd figuren uit de geschiedenis - daardoor als personage belangrijker). Niet altijd expliciet (NB: woorden als zien, vrezen, menen, horen, herinneren - dan ingebedde focalisatie).
- Externe verteller kan personage meer of minder zelfstandigheid geven als focalisator. Let ook op: ruimtelijke standpunten, semantische karakteriseringen in beschrijvingen, vergelijkingen en metaforen.
Sommige figuren uitvoeriger/beter uit de verf. Subtiel: verteller schrijft niet woord, wel focalisatie aan personage toe, lezer merkt het niet duidelijk –> vaak partijdigheid in de hand werken (cit 9, 12). Schijnbare neutraliteit verdoezelt voorkeursbehandeling door focalisatie (ongemerkt, dus effectiever inleven in sit).

Niet automatisch identificatie met ingebedde focalisator.

Typisch modernistisch: ontbreken waarneembare afstand, vertellerscommentaar.

Er is altijd een focalisator. Valt niet op indien samenvallen met verteller.

Focalisatie is subtiel middel om invloed op lezer uit te oefenen.

p92-99

19
Q

Aan de hand van welke vragen karakteriseer je een verteller?

A
  1. Geeft de woordvoerder zich dmv het voornaamwoord ‘ik’ te kennen of niet?
  2. Maakt de woordvoerder deel uit van de geschiedenis of niet?
  3. Welke vertelhouding biedt hij aan of past daarbij?

p86

20
Q

Welke vier vragen kun je je zelf stellen om focalisatie te analyseren?

A
  • Wie focaliseert
  • Hoe weet je dat?
  • Verschil focalisatie voor en na de overgang?
  • Effect van structuur op mijn/lezer’s betrokkenheid bij verhaal?

p99

20
Q

Als ingebedde teksten bestaan uit min of meer lange reeks spreekbeurten, waarin figuren op elkaar reageren, slechts onderbroken door korte toeschrijvingen of zelfs alleen gedachtenstreepjes, verandert verteltekst tijdelijk in een dialoog.
Wat is een dialoog?

A

Reeks verschillende, op elkaar betrokken taaldaden, uitgevoerd tussen twee sprekers en waarvan aard sterk kan varieren. Vragen en antwoorden, expressies en verzoeken kunnen afgewisseld worden met mededelingen.
Analyseren door aard vd taaldaden te bepalen en naast effect dat ze hebben op andere spreker te zetten.

Inzicht in het proces in de dialoog door bv volgorde (want taaldaden in dialoog op elkaar betrokken) icm mate waarin sprekers elkaars taaldaden recht doen.
cit 10: vraag zegt dat doodvonnis voltrokken zal worden = onuitgesproken vooronderstelling.

Gehele proces opnemen in analyse geschiedenis; dialoog dan 1 gebeurtenis.

p90/102

21
Q

Geef een voorbeeld van een verteltechnische crisis.

A

[oefentekst 6]
5e al: De veranderde focalisatie heeft met terugwerkende kracht invloed op het voorgaande. ‘Hij keek zonder te zien’ (r28) –> eerdere focalisatie in luchtledige; onzekerheid ontstaat –> zin is verteltechnisch scharnier geworden –> door contradictie verschuift focalisatie van boven (man kijkt zelf) naar beneden (man wordt bekeken).

p107

22
Q

Welke effecten sorteert herhaling icm focalisatie?

A

[oefentekst 6]

  • identificatie tussen twee gefocaliseerde objecten/vereenzelviging
  • verbinding tussen man en wat hij ziet
  • op vlak van geschiedenis ook een overeenkomst tussen objecten (de mannen) mogelijk (indirect, symbolisch en subtiel aangestipt)

p108

22
Q

Wat is toeschrijving/attributie?

A

Wijze waarop een primaire verteller het woord geeft aan een ingebedde woordvoerder.

p110