Wetenschappelijke vorming Flashcards

1
Q

type I-fout

A

je verwerpt de nulhypothese, hoewel deze toch waar is ondanks een gevonden p-waarde lager dan 0,05

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

type II-fout

A

geen significante uitkomst gevonden terwijl de nulhypothese wel verworpen had moeten worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat kan de kans op een type II fout vergroten?

A

te weinig power

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

power=

A

1 - kans op type II fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

mediaan

A

het midden van een reeks van de verzamelde gerangschikte data

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

kwartielen

A
  • Q2 is de mediaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

correctie voor multiple testing

A

bij meerdere testen dient de p-waarde van 0,05 niet meer te worden gebruikt om significantie aan te tonen. je moet in dat geval de p<0,05 delen door het aantal testen.
(bij 10 testen p<0.005)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

sensitiviteit

A

P(T+|D+)
de kans dat mensen die een aandoening hebben ook een positieve testuitslag hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

specificiteit

A

P(T-|D-)
de kans dat mensen die een aandoening niet hebben een egatieve testuitslag hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

likelihood ratio=

A

sensitiviteit/(1-specificiteit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

positief voorspellende waarde

A

P(D+|T+)
de kans dat de ziekte aanwezig is als de test positief is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

negatief voorspellende waarde

A

P(D-|T-)
de kans dat de ziekte afwezig is bij negatieve test

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

posterior odds=

A

voorafkans * likelihoodratio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

odds=

A

kans op wel ziekte/kans op niet ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

kans/probability=

A

odds/(odds+1)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

prevalentie

A

hoeveel personen op een gegeven tijdstip lijdt aan een ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

incidentie

A

gaat juist over het nieuwe aantal gevallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

RR(relative risk)=

A

het risico (relatieve risicoreductie) in de groep die blootgestled wordt aan de risicofactor/risico controlegroep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

RD(risk difference)=

A

risico groep A - risico controle groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

NNT

A

1/RD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

odds ratio (OR)=

A

odds interventie/odds controle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

stratificeren

A

in alle subgroepen van het onderzoek zitten evenveel mensen met eigenschap X. dit omdat van deze eigenschap van tevoren al bekend is dat deze zal interfereren met de primaire uitkomst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

interim analyse

A

interventie loopt nog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

post-hoc analyse

A

interventie is afgerond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

impact-factor tijdschrift

A

Dit zijn tijdschriften die over het algemeen hoog in aanzien staan in
de medische wereld, zoals de JAMA of Annals Of Internal Medicine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

ClinicalTrials.gov

A

Deze site is een registratiepunt voor allerlei klinische studies.

27
Q

standard error of mean=

A

𝑆𝐷/
√𝑛

28
Q

prevalentie

A

het aantal personen dat op een gegeven tijdstip lijdt aan een ziekte

29
Q

incidentie

A

het aantal nieuwe gevallen

30
Q

cumulatieve incidentie

A

aantal nieuwe ziektegevallen over een bepaalde periode

31
Q

LR (likelihood ratio) =

A

sensitiviteit / (1-specificiteit)

32
Q

posterior odds

A

voorafkans * likelihood ratio

33
Q

RR (relative risk) =

A

incidentie interventie / incidentie controle

34
Q

RD (risk difference) =

A

incidentie interventie - incidentie controle

35
Q

NNT =

A

1/RD

36
Q

OR (odds ratio) =

A

odds interventie/odds controle

37
Q

HR (hazard ratio) =

A

aantal mensen met event/aantal mensen dat risico loopt * deltaT = aantal mensen met event/personyears

38
Q

sensitiviteit=

A

P(T+|D+)

39
Q

specificiteit =

A

P(T-|D-)

40
Q

positief voorspellende waarde =

A

P(D+|T+)

41
Q

negatief voorspellende waarde =

A

P(D+|T+)

42
Q

odds =

A

kans op ziekte/kans op niet ziekte

43
Q

probability =

A

odds/(odds+1)

44
Q

interim analyse

A

tussentijdse analyse

45
Q

helsinki declaration

A

Volgens de Helsinki Decalaration moet in een trial een nieuw middel vergeleken worden met het ‘best beschikbare middel’.

46
Q

Wat is de ideale parameter om zelf de klinische relevantie te bepalen?

A

NNT

47
Q

Noem twee voordelen van het gebruik van ‘all cause mortality’ in plaats van ‘case specific mortality’, én leg bij beide uit
waarom dat een voordeel is.

A
  1. De doodsoorzaak is minder objectief vast te stellen dan de dood zelf
  2. Dood door bijwerkingen wordt ook meegenomen bij ‘all cause’
48
Q

Motiveer in maximaal 30 woorden of de auteurs een statistische analyse hadden moeten doen over de resultaten van Tabel 1.

A

nee, het is een RCT/er is gerandomiseerd (zelfs met stratificatie). De aanname is dus dat er géén verschil zal zijn

49
Q

bij een randomisatie anders dan 1:1 kan ook de controlegroep groter zijn dan de interventie groep

A
50
Q

Wat zou de waarde van de p-waarde van de ‘death from any cause’ (=‘total mortality’) in Tabel 3 moeten zijn geweest om bij bovenstaande twee aannames toch significant te zijn?

A

0,05/aantal uitkomsten

51
Q

welke van onderstaande termen past het best bij deze studie?

A

A cross-sectioneel
B interim
C observationeel
D non-inferiority
E post-hoc
F pragmatisch

52
Q

Medical ethics board

A

Vooraf controleren of een trial voldoet aan criteria van ‘goed
onderzoek’ met mensen

53
Q

ClinicalTrials.gov

A

Controleren of een trial is gedaan volgens de vooraf vastgestelde opzet

54
Q

Declaration of Helsinki

A

Definiëren waar goed onderzoek met mensen aan moet voldoen

55
Q

Hawthorne-effect

A

Deelnemers aan onderzoek handelen of gedragen zich anders doordat ze zich bewust zijn van feit dat ze aan een onderzoek deelnemen.

56
Q

Een schatting van de SD is nodig voor het berekenen van de sample size.

A

De uiteindelijk in een studie gevonden SD is niet afhankelijk van het aantal deelnemers, maar de SE wél.

57
Q

Bij gestratificeerd randomiseren worden deelnemers eerst gestratificeerd en daarna gerandomiseerd.

A

In deze studie wordt er door het stratificeren getracht per centrum gelijke aantallen deelnemers in beide studiearmen te includeren.

58
Q

Ongeveer 95% van de natriumuitscheiding waardes zat tussen de 188 -2x63 en 188+2x63.

A
59
Q

Leg in maximaal 50 woorden uit hoe de auteurs aan deze ‘-24.8’ komen.
Benoem daarbij de betekenis van elk getal, en laat de berekeningen zien.

A
60
Q

Met welk methodologisch begrip heeft ‘worst case’ analyse in een trial dan met name te maken?

A

intention to treat

61
Q

Wanneer een studie zegt dat “randomization was performed by means of randomly changing blocks and stratification,” betekent dit dat de onderzoekers:

De deelnemers eerst hebben onderverdeeld in relevante subgroepen (strata) zoals geslacht, leeftijd, of andere belangrijke kenmerken.
Vervolgens hebben ze binnen elk van deze subgroepen de deelnemers in kleinere blokken verdeeld en binnen elk blok de deelnemers willekeurig toegewezen aan de verschillende studiecondities. De grootte van deze blokken kon veranderen (randomly changing blocks), wat helpt om te voorkomen dat er patronen ontstaan die de resultaten kunnen beïnvloeden.

A
62
Q

binnen +1SD en -1SD valt bij een normaalverdeling

A

68% van de populatie

63
Q
A