Ethiek Flashcards
vier basisprincipes
- niet schaden
- weldoen
- respect voor autonomie
- rechtvaardigheid
niet schaden
- proporionaliteit
- subsidiariteit
normen
concrete regels of handelingsvoorschiften die aangeven wat er in een bepaalde situatie gedaan moet worden of juist niet
waarden
nastrevenswaardige principes die door een bepaalde groep van mensen of damenleving worden gezien
moraal
geheel aan normen en waarden
moreel
enerzijds dat wat behoort tot het gebied van de moraal en anderzijds wat als juist wordt beschouwd
verschil amoreel en immoreel
amoreel is niet moraal, immoreel gaat tegen het moreel in
paternalisme twee soorten
1= zwak = handelen zonder de wil van de patient te weten
2= sterk= moedwillig tegen de wil van de pt in handelen
utilisme
schaarse middelen op een manier distribueren zodat de grootst mogelijke groep er het meest op vooruit gaat
egalitarisme
schaarse middelen moeten zo gelijk mogelijk verdeeld worden over een groep mensen. als het niet haalbaar is, moet ongelijkheid in het voordeel van de monst bedeelden werken:
- max/min-principe: sterkste schouders dragen de meeste lasten
- nivellerend effect: meer gezondheidsdiensten worden aangeboden aan mensen in hogere gezondheidsnood
rechtvaardigheid
set regels op grond waarvan een verdeling wordt gemaakt
eerlijkheid
iedereen die het aangaat is het eens met de regels op grind waarvan een verdeling wordt gemaakt
lichaamsbeeld:
- dualisme: onderscheid tussen res cognitans (geest/ziel) en res extensa (mechanisch lichaam): gaat om scheiding van lichaam en geest
- mechanisch lichaamsbeeld: lichaam = machine met losse organen/ordelen
körper
= lichaam als object
leib
= lichaam als subject = lichaam dat we ervaren