Voorzetsels Flashcards

1
Q

ā / ăb / abs

A

+ ABL. weg van, van bij, vanaf; sinds, na; door, vanwege; ten gevolge van, uit; tegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

absquĕ

A

+ ABL. zonder; [uitgezonderd, behalve]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ăd

A

+ ACC. naar, (tot) bij; tegen; omstreeks; overeenkomstig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

adversŭs / adversŭm

A

+ ACC. tegen(over); richting; jegens; in vergelijking met

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

antĕ

A

+ ACC. voor, voorafgaand aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ăpŭd

A

+ ACC. bij, in de buurt van, ten tijde van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

causā

A

GEN. + VZ. wegens, omwille van, om (in postpositie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

circā

A

+ ACC. om … heen; circa, ongeveer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

circŭm

A

+ ACC. rondom, bij, om … heen, rondom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

circĭtĕr

A

+ ACC. omstreeks

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

cĭs

A

+ ACC. aan deze zijde van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

cĭtrā

A

+ ACC. aan deze zijde van; voor, binnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

clăm

A

+ ABL. (ACC.) verborgen voor, achter de rug om van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

contrā

A

+ ACC. tegen(over), afwijkend van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

cōrăm

A

+ ABL. in het bijzijn van, ten overstaan van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

cŭm

A

+ ABL. met, samen met; voorzien van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

A

+ ABL. uit, vanaf; kort na; wegens; over, betreffende

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

ē / ex

A

+ ABL. uit, vanuit, vanaf; sinds

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

ergā

A

+ ACC. tegenover; ten opzichte van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

ergō

A

GEN. + VZ. wegens (in postpositie)

21
Q

extrā

A

+ ACC. buiten; met uitzondering van

22
Q

grātĭā

A

GEN. + VZ. wegens, omwille van, om (in postpositie)

23
Q

ĭn

A

+ ABL. in, op, bij
+ ACC. tot in, tot op, naar; binnen

24
Q

infrā

A

+ ACC. onder, tot onder; lager dan

25
Q

intĕr

A

+ ACC. tussen, te midden van, onder; gedurende

26
Q

intrā

A

+ ACC. binnen; in de loop van; beperkt tot

27
Q

iuxtā

A

+ ACC. vlak bij, naast, langs; meteen na

28
Q

lŏcō

A

GEN. + VZ. in plaats van, (zo)als (in postpositie)

29
Q

ŏb

A

+ ACC. tegemoet; wegens, om

30
Q

pĕnĕs

A

+ ACC. bij, in handen van (vaak in postpositie)

31
Q

pĕr

A

+ ACC. door … heen; gedurende; door (toedoen van), met

32
Q

pōnĕ

A

+ ACC. achter

33
Q

post

A

+ ACC. achter, na; sinds

34
Q

prae

A

+ ABL. voor … uit; vergeleken bij; wegens

35
Q

praetĕr

A

+ ACC. aan … voorbij; afgezien van, behalve

36
Q

prō

A

+ ABL. voor; ten gunste van; in plaats van; overeenkomstig, op grond van

37
Q

prŏpĕ

A

+ ACC. dicht bij, rond

38
Q

proptĕr

A

+ ACC. naast; wegens, door, dankzij

39
Q

sĕcundŭm

A

+ ACC. langs; meteen na; volgens, overeenkomstig

40
Q

sĭnĕ

A

+ ABL. zonder

41
Q

sŭb

A

+ ABL. onder, aan de voet van; tegen, bij
+ ACC. tot onder/bij, tot aan de voet van; tegen

42
Q

subtĕr

A

+ ABL. onder, beneden
+ ACC. (naar) onder, naar beneden

43
Q

sŭpĕr

A

+ ABL. boven op; aangaande, over
+ ACC. boven, over … heen

44
Q

sŭprā

A

+ ACC. boven (op); eerder dan; boven … uit

45
Q

tĕnŭs

A

ABL./GEN. + VZ. tot aan, niet verder dan (in postpositie)

46
Q

trans

A

+ ACC. over … heen, voorbij, aan de andere kant van

47
Q

ultrā

A

+ ACC. over … heen; langer/meer dan

48
Q

usquĕ

A

+ ACC. tot aan
+ ăd/ĭn + ACC. tot aan
+ ăb + ABL. vanaf

49
Q

versŭs / versŭm

A

ACC. + VZ. naar … toe, -waarts (in postpositie)