Adjectieven 2de klasse Flashcards
ācĕr, ācrĭs, ācrĕ, ācrĭs
scherp, doordringend, scherpzinnig; vurig, energiek; onstuimig; streng, wreed
admīrābĭlĭs, -ĭs, -ĕ
bewonderenswaardig; merkwaardig
aequālĭs, -ĭs, -ĕ
gelijk; gelijkmatig; even groot/oud
affīnĭs, -ĭs, -ĕ
aangrenzend, naburig; verwikkeld in; aangetrouwd
ăgrestĭs, -ĭs, -ĕ
van het veld; landelijk; boers, ruw
ălăcĕr, -rĭs, -rĕ, -crĭs
druk, opgewonden; vrolijk, levendig
āmens, -mentĭs
buiten zinnen, redeloos; zinloos, onzinnig
anceps, -cĭpĭtĭs
met twee hoofden; dubbel(zijdig); onzeker; gevaarlijk
annālĭs, -ĭs, -ĕ
van het jaar, jaarlijks
ătrox, ătrōcĭs
afgrijselijk, gruwelijk; dreigend; onverbiddelijk
audax, audācĭs
dapper, (over)moedig, brutaal
brĕvĭs, -ĭs, -ĕ
kort, klein, laag; ondiep; kortstondig; beknopt
caelestĭs, -ĭs, -ĕ
hemels; goddelijk
căpax, căpācĭs
ontvankelijk, vatbaar; ruim
căpĭtālĭs, -ĭs, -ĕ
levens-, doods-; dodelijk
cĕlĕbĕr, -brĭs, -brĕ, -brĭs
drukbezocht, levendig; beroemd, algemeen verbreid
cĕlĕr, -rĭs, -rĕ, -ĕrĭs
snel, vlug; behendig
cīvīlĭs, -ĭs, -ĕ
burgerlijk; privé; politiek
clēmens, -mentĭs
zachtmoedig, mild, genadig
commūnĭs, -ĭs, -ĕ
gemeenschappelijk, algemeen, gewoon
complūrēs, -rĭŭm
(MV.) verscheidene, vele
compŏs, -pŏtĭs
meester van, in het bezit van
consŭlārĭs, -ĭs, -ĕ
van de consul, consulair
crēdĭbĭlĭs, -ĭs, -ĕ
geloofwaardig, aannemelijk, plausibel
crūdēlĭs, -ĭs, -ĕ
ruw, wreed, meedogenloos; gruwelijk
cŭrūlĭs, -ĭs, -ĕ
tot de wagen behorend, wagen-, ren-; curulisch
dēbĭlĭs, -ĭs, -ĕ
zwak, krachteloos, broos
dēformĭs, -ĭs, -ĕ
misvormd, mismaakt, wanstaltig, lelijk; beschamend, eerloos, smadelijk; smakeloos, ongepast
dēgĕnĕr, dēgĕnĕrĭs
ontaard, verbasterd, onecht
dēmens, -mentĭs
gek, verblind; onzinnig
dētĕrĭŏr, -ĭŏr, -ĭŭs, -ōrĭs
slechter, zwakker, geringer, minder goed
diffĭcĭlĭs, -ĭs, -ĕ
moeilijk, lastig; ingewikkeld; nors, lichtgeraakt
dīlĭgens, -entĭs
zorgvuldig, precies, nauwkeurig, gewetensvol, stipt, omzichtig; zuinig, spaarzaam
discors, discordĭs
oneens, tweedrachtig, verdeeld; tegenstrijdig, verschillend
dispār, dispărĭs
ongelijk; verschillend
dissĭmĭlĭs, -ĭs, -ĕ
ongelijk, verschillend
dīvĕs, dīvĭtĭs
rijk, rijkelijk; vruchtbaar
dulcĭs, -ĭs, -ĕ
zoet; aangenaam, lieflijk
dŭplex, dŭplĭcĭs
dubbel, tweevoudig
effĭcax, effĭcācĭs
effectief, succesvol; actief, krachtdadig
ĕgens, ĕgentĭs
behoeftig, zeer arm; zonder, arm aan
ēlĕgans, ēlĕgantĭs
fijn, van goede smaak; verfijnd; kieskeurig, smaakvol
ĕquestĕr, -rĭs, -rĕ, -trĭs
van een ruiter/ridder, van de ruiterij/ridderstand
excellens, -entĭs
hooggelegen; uitstekend, uitmuntend, verheven
exīlĭs, -ĭs, -ĕ
mager, tenger; leeg, dor; inhoudsloos, armoedig, gebrekkig, pover, miezerig, krachteloos
expers, expertĭs
geen deel hebbend aan; zonder
făcĭlĭs, -ĭs, -ĕ
gemakkelijk; vlug, vaardig; inschikkelijk, bereid
fallax, fallācĭs
bedrieglijk, misleidend, achterbaks
fămĭlĭārĭs, -ĭs, -ĕ
van het huis(gezin), van de familie; bevriend, vertrouwd, vertrouwelijk
fātālĭs, -ĭs, -ĕ
door het noodlot bepaald; noodlottig, verderfelijk, dodelijk
fēlix, fēlīcĭs
vruchtbaar; gelukkig, gelukbrengend; gunstig
fĕrox, fĕrōcĭs
moedig, strijdlustig; wild, onstuimig
fertĭlĭs, -ĭs, -ĕ
vruchtbaar (makend)
fictĭlĭs, -ĭs, -ĕ
van leem, van aardewerk
fĭdēlĭs, -ĭs, -ĕ
trouw, betrouwbaar; [gelovig]
flēbĭlĭs, -ĭs, -ĕ
jammerlijk; wenend, huilend; klaaglijk
flōrens, -entĭs
bloeiend; bloemrijk; vooraanstaand, voortreffelijk
fŏrensĭs, -ĭs, -ĕ
van het forum, van de markt; openbaar, gerechtelijk
fortĭs, -ĭs, -ĕ
sterk, krachtig; stevig; dapper, moedig
frăgĭlĭs, -ĭs, -ĕ
broos; zwak; vergankelijk, onbestendig
frĕquens, frequentĭs
talrijk, in groten getale; dichtbevolkt; veelvuldig
fŭgax, fŭgācĭs
vluchtend, schuw; vluchtig, vergankelijk
fulgens, -entĭs
schitterend, stralend; uitstekend
gĕnĕrālĭs, -ĭs, -ĕ
het geslacht betreffend, van de soort; algemeen
grăcĭlĭs, -ĭs, -ĕ
tenger, slank, smal; mager, dun, schraal
grandĭs, -ĭs, -ĕ
groot; volwassen; oud, bejaard; omvangrijk; gewichtig; verheven, plechtig, imposant, indrukwekkend
grăvĭs, -ĭs, -ĕ
zwaar, lastig, drukkend; streng; verheven, waardig; belangrijk, hevig, sterk; dof; walgelijk
hĭlărĭs, -ĭs, -ĕ
vrolijk, opgewekt
hostīlĭs, -ĭs, -ĕ
vijandig (gezind)
hŭmĭlĭs, -ĭs, -ĕ
laag, klein; onbeduidend; nederig, onderdanig; eenvoudig, onopgesmukt, alledaags
ignōbĭlĭs, -ĭs, -ĕ
onbekend; van lage afkomst, eenvoudig, laag
illustrĭs, -ĭs, -ĕ
helder, stralend; duidelijk; beroemd; voortreffelijk
imbellĭs, -ĭs, -ĕ
onkrijgshaftig; laf; vreedzaam
immānĭs, -ĭs, -ĕ
enorm, onmetelijk, geweldig; onmenselijk, wreed; wild
immĕmŏr, -mŏrĭs
niet (meer) denkend aan, achteloos, onbezorgd
immītĭs, -ĭs, -ĕ
niet zacht, streng, hard, ruw, wreed
immōbĭlĭs, -ĭs, -ĕ
onbeweeglijk; onwankelbaar; onbewogen
immortālĭs, -ĭs, -ĕ
onsterfelijk; eeuwig, onvergankelijk
impār, impărĭs
ongelijk; oneven; niet opgewassen tegen, onderdoend voor
impătĭens, -tĭentĭs
niet in staat te dulden; niet opgewassen tegen; ongeduldig
impŏtens, -tentĭs
machteloos, onmachtig, zwak; mateloos, teugelloos
imprūdens, -dentĭs
argeloos, nietsvermoedend; onopzettelijk; onervaren
impūdens, -dentĭs
onbeschaamd, schaamteloos