Adjectieven 1ste klasse Flashcards
absurdŭs, -ă, -ŭm
vals; smakeloos, dwaas; onbekwaam
ăcerbŭs, -ă, -ŭm
wrang, zuur; onrijp, scherp, pijnlijk; streng
ăcūtŭs, -ă, -ŭm
scherp; scherpzinnig
ădultĕr, -ĕră, -ĕrŭm
overspelig
adversārĭŭs, -ă, -ŭm
tegenoverstaand, vijandig
adversŭs, -ă, -ŭm
toegekeerd; vijandig, ongunstig
aegĕr, -gră, -grŭm
ziek; verdrietig, droevig
aemŭlŭs, -ă, -ŭm
wedijverend; na-ijverig, jaloers
aequŭs, -ă, -ŭm
effen, vlak; welwillend, gunstig; rustig; rechtvaardig, onpartijdig; gelijk(matig)
aerārĭŭs, -ă, -ŭm
koperen, bronzen
āĕrĭŭs, -ă, -ŭm
zich in de lucht bevindend, lucht-; hoog oprijzend
aestīvŭs, -ă, -ŭm
zomers
aeternŭs, -ă, -ŭm
eeuwig, onvergankelijk; bestendig
aethĕrĭŭs, -ă, -ŭm
van de ether, etherisch; hemels
albŭs, -ă, -ŭm
wit, grijs-wit, vaal; gunstig
ălĭēnŭs, -ă, -ŭm
andermans; vreemd; vijandig; ongunstig
ălĭquantŭs, -ă, -ŭm
tamelijk veel, tamelijk groot, aanmerkelijk, aanzienlijk
almŭs, -ă, -ŭm
voedend, verkwikkend; gunstig
alternŭs, -ă, -ŭm
afwisselend, beurtelings
altŭs, -ă, -ŭm
hoog; verheven, aanzienlijk; diep
ămārŭs, -ă, -ŭm
bitter; lastig, onaangenaam; bijtend
ambĭgŭŭs, -ă, -ŭm
dubbelzinnig; onzeker; onbetrouwbaar
ambĭtĭōsŭs, -ă, -ŭm
omstrengelend; eerzuchtig, ambitieus; ijdel; omkoopbaar
ămīcŭs, -ă, -ŭm
bevriend; vriendelijk
ămoenŭs, -ă, -ŭm
aantrekkelijk (gelegen); lieflijk
amplŭs, -ă, -ŭm
ruim, groot; aanzienlijk; prachtig
angustŭs, -ă, -ŭm
smal; beperkt, schaars; bekrompen
ănĭmōsŭs, -ă, -ŭm
moedig; onstuimig, driftig
annŭŭs, -ă, -ŭm
een jaar durend; jaarlijks
antīquŭs, -ă, -ŭm
oud(erwets), voormalig; belangrijk
anxĭŭs, -ă, -ŭm
angstig; beangstigend
ăpertŭs, -ă, -ŭm
open; openlijk, duidelijk
ăpostŏlĭcŭs, -ă, -ŭm
[apostolisch, van de apostelen]
aptŭs, -ă, -ŭm
verbonden; passend, geschikt, bekwaam
arcānŭs, -ă, -ŭm
heimelijk, geheim(zinnig)
artŭs / arctŭs, -ă, -ŭm
nauw, strak; hecht; krap, hachelijk
ardŭŭs, -ă, -ŭm
steil; lastig, moeizaam
argentĕŭs, -ă, -ŭm
zilveren, zilverkleurig
argūtŭs, -ă, -ŭm
scherp; sprekend, expressief, welbespraakt; scherpzinnig, sluw
ārĭdŭs, -ă, -ŭm
droog, dor; mager, schraal; saai
armātŭs, -ă, -ŭm
gewapend, toegerust, oorlogs-
aspĕr, -ĕră, -ĕrŭm
ruw, ruig; scherp; bars, driest; streng, hard
assĭdŭŭs, -ă, -ŭm
standvastig, volhardend, voortdurend
ātĕr, ātră, ātrŭm
donker, dofzwart; onheilspellend; hatelijk
attŏnĭtŭs, -ă, -ŭm
geschokt, verbijsterd
augustŭs, -ă, -ŭm
eerbiedwaardig, verheven; heilig
aurĕŭs, -ă, -ŭm
gouden, verguld; prachtig, heerlijk
austērŭs, -ă, -ŭm
wrang; ernstig, streng
ăvārŭs, -ă, -ŭm
hebzuchtig; gierig
āversŭs, -ă, -ŭm
afgewend, afgekeerd, achterwaarts; in de rug; vijandig
ăvĭdŭs, -ă, -ŭm
begerig, hebzuchtig; onverzadigbaar
ăvītŭs, -ă, -ŭm
van de grootvader (grootmoeder); aloud
āvĭŭs, -ă, -ŭm
afgelegen, eenzaam
barbărŭs, -ă, -ŭm
vreemd, barbaars, onbeschaafd; wreed
bĕātŭs, -ă, -ŭm
gelukkig; welgesteld; vruchtbaar; rijk
bellĭcŭs, -ă, -ŭm
oorlogs-, strijdlustig
bellŭs, -ă, -ŭm
knap, leuk, lief; gezond
bĕnignŭs, -ă, -ŭm
vriendelijk, mild, vrijgevig, royaal
blandŭs, -ă, -ŭm
vleiend, teder; hoffelijk; innemend
bŏnŭs, -ă, -ŭm
goed; deugdzaam; eerlijk, loyaal; dapper; rijk; mooi; voortreffelijk; nuttig, gunstig
brūtŭs, -ă, -ŭm
zwaar, massief; lomp, log; dom
cădūcŭs, -ă, -ŭm
zwak, vergankelijk, nietig; vallend; klaar om te vallen
caecŭs, -ă, -ŭm
blind; verblind; duister; onzichtbaar
caerŭlĕŭs, -ă, -ŭm
blauw; hemels
călămĭtōsŭs, -ă, -ŭm
rampzalig, schadelijk, verderfelijk; geteisterd, ongelukkig
călĭdŭs, -ă, -ŭm
warm, heet; hartstochtelijk
callĭdŭs, -ă, -ŭm
slim, sluw; kundig, wijs
candĭdŭs, -ă, -ŭm
helder wit; stralend, helder, blij; oprecht
cānŭs, -ă, -ŭm
grijs, wit; hoogbejaard, eerbiedwaardig
captīvŭs, -ă, -ŭm
(krijgs)gevangen; buitgemaakt
cārŭs, -ă, -ŭm
dierbaar, geliefd; duur, kostbaar
cassŭs, -ă, -ŭm
leeg, hol; nietig, ijdel, nutteloos, vergeefs
castŭs, -ă, -ŭm
rein, zuiver, fatsoenlijk, zedig; vroom; sober
cătŭs, -ă, -ŭm
verstandig, slim, bijdehand, vindingrijk, scherpzinnig
cautŭs, -ă, -ŭm
voorzichtig, behoedzaam; gewaarborgd
căvŭs, -ă, -ŭm
gewelfd, hol
celsŭs, -ă, -ŭm
hoog, opgericht; verheven; hoogmoedig
censōrĭŭs, -ă, -ŭm
van de censor; streng oordelend
certŭs, -ă, -ŭm
zeker, bepaald; betrouwbaar; beslist
cētĕrī, -ae, -ă
(MV.) overige, andere
cĭtŭs, -ă, -ŭm
snel, haastig
clārŭs, -ă, -ŭm
helder; luid, duidelijk; beroemd
classĭcŭs, -ă, -ŭm
vloot-, zee-; behorend tot de hoogste klasse van de burgers
claudŭs, -ă, -ŭm
mank, kreupel, hinkend; wankel, onzeker
cognātŭs, -ă, -ŭm
(bloed)verwant; overeenstemmend
commŏdŭs, -ă, -ŭm
passend, geschikt; uitvoerbaar; attent
confūsŭs, -ă, -ŭm
ongeordend, verward, onduidelijk
conscĭŭs, -ă, -ŭm
ingewijd, medeplichtig; (schuld)bewust
conspĭcŭŭs, -ă, -ŭm
zichtbaar; opvallend, uitstekend, eminent
contentŭs, -ă, -ŭm
gespannen, strak; ijverig; tevreden
contĭnŭŭs, -ă, -ŭm
aangrenzend; opeenvolgend, onafgebroken
contrārĭŭs, -ă, -ŭm
tegenoverstaand; tegengesteld, vijandig
cōpĭōsŭs, -ă, -ŭm
rijk; overvloedig; breedvoerig
cŏttīdĭānŭs / cŏtīdĭānŭs, -ă, -ŭm
dagelijks; alledaags
crassŭs, -ă, -ŭm
dik, vet; grof, ruw
crēbĕr, -bră, -brŭm
dicht op elkaar, talrijk; veelvuldig, herhaald
crēdŭlŭs, -ă, -ŭm
lichtgelovig, argeloos
crūdŭs, -ă, -ŭm
rauw, onrijp; ruw
crŭentŭs, -ă, -ŭm
bebloed, met bloed bespat; bloeddorstig, wreed
cunctŭs, -ă, -ŭm
gezamenlijk, geheel, totaal; allen
cŭpĭdŭs, -ă, -ŭm
verlangend; hebzuchtig; ambitieus
cūrĭōsŭs, -ă, -ŭm
zorgvuldig, oplettend; weetgierig, nieuwsgierig
curvŭs, -ă, -ŭm
krom, gebogen, gewelfd; hol; bochtig
dĕcōrŭs, -ă, -ŭm
fatsoenlijk; mooi; eervol
dēlĭcātŭs, -ă, -ŭm
aantrekkelijk, elegant, verfijnd, luxueus, lekker, overdadig; wellustig, genotzuchtig, frivool; verwend, kieskeurig
dēmissŭs, -ă, -ŭm
laaghangend; laag; zwak, sober; terneergeslagen, moedeloos
densŭs, -ă, -ŭm
dicht, ondoordringbaar; opeengehoopt
dēsertŭs, -ă, -ŭm
verlaten, woest, eenzaam
dēterrĭmŭs, -ă, -ŭm
slechtste, minste, geringste
dēvĭŭs, -ă, -ŭm
afgelegen, eenzaam; afgedwaald; wispelturig
dextĕr, -(ĕ)ră, -(ĕ)rŭm
rechts, rechter-; gunstig, geschikt
dignŭs, -ă, -ŭm
waardig, waard; gepast, passend
dīmĭdĭŭs, -ă, -ŭm
half
dīrŭs, -ă, -ŭm
onheilspellend; afgrijselijk, verschrikkelijk
dĭurnŭs, -ă, -ŭm
overdag plaatsvindend, bij dag, dag-; dagelijks
dĭūtĭnŭs, -ă, -ŭm
langdurig, lang
dĭūturnŭs, -ă, -ŭm
langdurig, lang bestaand; langlevend
dīversŭs, -ă, -ŭm
tegenoverliggend, tegengesteld; afzonderlijk
dīvīnŭs, -ă, -ŭm
goddelijk; profetisch; buitengewoon
dīvŭs / dīŭs, -ă, -ŭm
goddelijk; vergoddelijkt
doctŭs, -ă, -ŭm
geleerd, ontwikkeld, knap
dŏmestĭcŭs, -ă, -ŭm
huiselijk, van het huis(gezin); privé, eigen; inheems
dŏmĭnĭcŭs, -ă, -ŭm
van de meester/eigenaar; [van de Heer]
dŭbĭŭs, -ă, -ŭm
twijfelend, besluiteloos; onbeslist; hachelijk
dūrŭs, -ă, -ŭm
hard; gehard, sterk; wreed; lastig, guur, stroef
ēbrĭŭs, -ă, -ŭm
dronken; wankelend; bedwelmd
ēgrĕgĭŭs, -ă, -ŭm
uitstekend, buitengewoon
excelsŭs, -ă, -ŭm
hoog (oprijzend); uitstekend, uitmuntend, verheven
exĭgŭŭs, -ă, -ŭm
klein, gering; tenger, zwak
exĭmĭŭs, -ă, -ŭm
uitgezonderd; uitzonderlijk, uitstekend
expĕdītŭs, -ă, -ŭm
onbelemmerd, licht bepakt; vaardig, klaar
externŭs, -ă, -ŭm
uitwendig; vreemd, uitheems
extĕr / exterŭs, -ĕră, -ĕrŭm
buitenlands, zich buiten bevindend
extrēmŭs, -ă, -ŭm
uiterste, laatste, achterste; ergste, gevaarlijkste
făcētŭs, -ă, -ŭm
sierlijk, gracieus, elegant, fijn; geestig, gevat, vlot
falsŭs, -ă, -ŭm
vals, onecht; bedrieglijk; zich vergissend; onjuist
faustŭs, -ă, -ŭm
gunstig, gezegend; gelukbrengend
fēcundŭs, -ă, -ŭm
vruchtbaar; rijk, overvloedig
fēmĭnĕŭs, -ă, -ŭm
vrouwelijk
ferrĕŭs, -ă, -ŭm
ijzeren, van ijzer; stevig, onwrikbaar; hardvochtig
fĕrŭs, -ă, -ŭm
wild, ongetemd; ruw, gevoelloos
fervĭdŭs, -ă, -ŭm
gloeiend, vurig; bruisend, onstuimig
fessŭs, -ă, -ŭm
moe, uitgeput
festŭs, -ă, -ŭm
feestelijk; vrolijk
fētŭs, -ă, -ŭm
vruchtbaar, zwanger
fīdŭs, -ă, -ŭm
trouw, betrouwbaar; zeker
fīnĭtĭmŭs, -ă, -ŭm
aangrenzend, naburig; verwant
firmŭs, -ă, -ŭm
stevig, sterk, krachtig; standvastig, betrouwbaar
flāgĭtĭōsŭs, -ă, -ŭm
schandelijk, smadelijk; verdorven
flāvŭs, -ă, -ŭm
(goud)geel, blond
foedŭs, -ă, -ŭm
lelijk, afstotelijk; schandelijk, onfatsoenlijk
formōsŭs, -ă, -ŭm
mooi, welgevormd
fortŭītŭs, -ă, -ŭm
toevallig, willekeurig; spontaan
fortūnātŭs, -ă, -ŭm
gezegend, gelukkig; rijk
frāternŭs, -ă, -ŭm
broederlijk; vriendschappelijk
frētŭs, -ă, -ŭm
steunend op; trots, pochend
frīgĭdŭs, -ă, -ŭm
koud, koel; kil
frūmentārĭŭs, -ă, -ŭm
het graan betreffend, graan-
fŭgĭtīvŭs, -ă, -ŭm
voortvluchtig, weggelopen
fulvŭs, -ă, -ŭm
roodgeel, rossig
fūnestŭs, -ă, -ŭm
dood-; dodelijk; onheilspellend; diepbedroefd
fŭrĭōsŭs, -ă, -ŭm
razend, woedend, hartstochtelijk
fūrtīvŭs, -ă, -ŭm
gestolen, ontvreemd; stiekem, steels, heimelijk
fŭtūrŭs, -ă, -ŭm
toekomstig, aanstaand, komend
gĕlĭdŭs, -ă, -ŭm
ijskoud, ijzig; koud makend
gĕmĭnŭs, -ă, -ŭm
tweeling-, dubbel
gĕnĕrōsŭs, -ă, -ŭm
adellijk, voornaam; edel(moedig)
germānŭs, -ă, -ŭm
echt, eigen; broederlijk, zusterlijk
glōrĭōsŭs, -ă, -ŭm
roemvol, eervol; opschepperig
gnārŭs, -ă, -ŭm
kundig, ervaren, op de hoogte van
grātĭōsŭs, -ă, -ŭm
geliefd, geacht; welwillend, gunstig
grātŭs, -ă, -ŭm
lieflijk, geliefd; dankbaar
grăvĭdŭs, -ă, -ŭm
zwanger, drachtig; vruchtbaar, rijk aan
hesternŭs, -ă, -ŭm
van gisteren
hībernŭs, -ă, -ŭm
winters, winter-; guur, koud
hŏdĭernŭs, -ă, -ŭm
van vandaag; huidig, tegenwoordig
hŏnestŭs, -ă, -ŭm
geacht, voornaam; eervol, fatsoenlijk; edel
horrĭdŭs, -ă, -ŭm
ruig, ruw; ongepolijst; huiveringwekkend
hūmānŭs, -ă, -ŭm
menselijk; menslievend, minzaam, vriendelijk; gelijkmoedig; ontwikkeld, gecultiveerd
ĭdōnĕŭs, -ă, -ŭm
geschikt, passend; bekwaam
iēiūnŭs, -ă, -ŭm
nuchter, met lege maag; hongerig; mager, dor, droog
ignārŭs, -ă, -ŭm
onervaren, onkundig; onbekend, vreemd
ignāvŭs, -ă, -ŭm
traag, lui; laf
ignĕŭs, -ă, -ŭm
vurig, brandend, heet
ignōtŭs, -ă, -ŭm
onbekend, vreemd; ongewoon; onwetend, onervaren in
imbēcillŭs, -ă, -ŭm
zwak, krachteloos; slap
immensŭs, -ă, -ŭm
onmetelijk, reusachtig, oneindig
immĕrĭtŭs, -ă, -ŭm
onverdiend; onschuldig
immŏdĭcŭs, -ă, -ŭm
overmatig groot/lang; onmatig, teugelloos, buitensporig
immōtŭs, -ă, -ŭm
onbewogen, onbeweeglijk, rustig; onveranderlijk, vast, zeker; onverstoorbaar, onaangedaan
impĕdītŭs, -ă, -ŭm
gehinderd, belemmerd; ontoegankelijk; zwaarbepakt; lastig
impĕrītŭs, -ă, -ŭm
onervaren, onkundig, onvoorbereid
impĭgĕr, -gră, -grŭm
onvermoeid, rusteloos, actief
impĭŭs, -ă, -ŭm
zonder eerbied; goddeloos, gewetenloos
importūnŭs, -ă, -ŭm
ongunstig; moeilijk, lastig; onbeschaamd, brutaal
imprŏbŭs, -ă, -ŭm
slecht, gemeen; schaamteloos, driest; mateloos
imprōvīsŭs, -ă, -ŭm
onvoorzien, onvermoed
impŭdīcŭs, -ă, -ŭm
ontuchtig, onzedelijk