Voegwoorden Flashcards
ăc / atquĕ
en, en ook, en zelfs, en wel; (in vergelijkingen) als, dan
antĕquăm
voordat
ăt (ast / ătăt)
maar; ja maar, maar toch; daarentegen
atquī / atquīn
maar toch, niettemin; integendeel; natuurlijk
attămĕn
maar toch, niettemin
aut
of, ofwel, of zelfs, of anders
autĕm
maar, echter; daarentegen; verder, voorts
ceu
alsof, evenals wanneer
cŭm
toen, nadat, wanneer; omdat; hoewel
cŭm prīmŭm
zodra
cŭm…, tŭm…
niet alleen…, maar ook…
dōnĕc
zolang als; totdat, tot
dŭm
terwijl; zolang als, als maar, totdat
dummŏdŏ
als maar, mits
ĕnĭm
namelijk, immers, want; echt, inderdaad
ĕnimvērō
inderdaad, werkelijk, maar natuurlijk
ergō
dus, dan, bijgevolg
ĕt
en, en ook, en verder; en wel; en toch
ĕt … ĕt …
zowel … als …
ĕtĕnĭm
namelijk, immers, want; echt, inderdaad
ĕtĭamsī
ook als, zelfs indien
etsī
ook al, hoewel, ofschoon
ĭgĭtŭr
dus, bijgevolg; dan; kortom
ĭtăquĕ
daarom, derhalve, dus, dan ook