Substantieven 1ste verbuiging Flashcards
abstĭnentĭă, -ae
onthouding; vasten
ădŭlescentĭă, -ae
jeugd, jeugdigheid; jongelui
advĕnă, -ae
(M.) vreemdeling; nieuweling, leek
aerumnă, -ae
moeite, verdriet, ellende
ăgrĭcŏlă , -ae
(M.) landbouwer, boer; plattelandsbewoner
ālă, -ae
vleugel; legerflank; schouder, oksel
āmentĭă, -ae
waanzin, dwaasheid
ămīcă, -ae
vriendin; geliefde, maîtresse
ămīcĭtĭă, -ae
vriendschap
ancillă, -ae
slavin, dienares
angustĭae, -ārŭm
engte, nauwheid; gebrek, armoede
ănĭmă, -ae
lucht(stroom), adem; ziel, leven, levenskracht; geest, denkvermogen
ănnōnă, -ae
jaarlijkse (graan)opbrengst; graan, koren; graanprijs; rantsoen
ăquă, -ae
water; waterplas; regen; bron
ăquĭlă, -ae
arend, adelaar; legioensadelaar
āră, -ae
altaar; toevluchtsoord; gedenkteken
arcă, -ae
doos, kist
ārĕă, -ae
(open) terrein, gebied; binnenplaats
hărēnă / ărēnă, -ae
zand; zandhopen, zandvlakte; arena, strijdtoneel
arrŏgantĭa, -ae
aanmatiging, hoogmoed, verwaandheid
audācĭă, -ae
dapperheid, moed; roekeloosheid, overmoed, brutaliteit
aulă, -ae
paleis, hof; hofhouding, hovelingen; hofleven
aură, -ae
briesje, lucht; volksgunst; sprankje
aurōră, -ae
morgenrood, dageraad; oosten
ăvārĭtĭă, -ae
hebzucht, gierigheid
ăvĭă, -ae
grootmoeder
bācă / bāccă, -ae
bes; vrucht, olijf
balnĕae, -ārŭm
badhuis, badinrichting
barbă, -ae
baard
bēlŭă, -ae
groot dier; monster, bruut, gedrocht
bĕnĕvŏlentĭă, -ae
welwillendheid, genegenheid; populariteit
bestĭă, -ae
dier, wild dier, beest
blandĭtĭă, -ae
vleierij, liefkozing; verleidelijkheid, genot
bŏrĕās, -ae
(M.) noord(oost)enwind; noorden
brūmă, -ae
de kortste dag, winterzonnestilstand; winterkoude
caerĭmōnĭă, -ae
verering, eerbied; heiligheid, eerbiedwaardigheid; feest
călumnĭă, -ae
valse aanklacht, laster; bedrog
căpră, -ae
geit
cărīnă, -ae
scheepskiel, schip
cătēnă, -ae
keten, boei, ketting
cătervă, -ae
groep, schare, troep, menigte
caudă, -ae
staart
causă, -ae
oorzaak, reden; schuld; bezwaar; schijnreden, uitvlucht; ziekte; zaak, geschilpunt; rechtszaak; geval; toestand
căvernă, -ae
hol, grot, spelonk
cellă, -ae
kelder; kamertje, cel
cēnă, -ae
(hoofd)maaltijd, avondmaal; gang van een maaltijd
censūră, -ae
ambt van censor; toezicht op de zeden; beoordeling
cēră, -ae
was; wastafeltje; wassen beeld
chartă, -ae
(papyrus)blad; geschrift, brief, gedicht
cĭthără, -ae
citer, lier, luit
clēmentĭă, -ae
mildheid, toegevendheid, genade
collēgă , -ae
(M.) ambtgenoot, collega; kameraad
cŏlōnĭă, -ae
kolonie, nederzetting
cŏlumbă, -ae
duif; duifje
cŏlumnă, -ae
zuil, pilaar
cŏmă, -ae
hoofdhaar; manen; loof, bladeren, aren
cōmoedĭă, -ae
komedie, blijspel
conchă, -ae
mossel, oester, schelpdier
concordĭă, -ae
eendracht, harmonie, vriendschap
concŭpiscentĭă, -ae
[hevig verlangen, felle begeerte]
coniectūră, -ae
vermoeden, veronderstelling, gissing; uitleg, verklaring
conscĭentĭă, -ae
medeweten, medeplichtigheid; geweten; bewustzijn
constantĭă, -ae
kalmte, standvastigheid, vastberadenheid, volharding; consistentie; bestendigheid
contĭnentĭă, -ae
matigheid, zelfbeheersing
contrōversĭă, -ae
geschil, onenigheid; twistpunt; bezwaar, protest
contŭmēlĭă, -ae
belediging; schande; ruwe behandeling
convīvă, -ae
(M.) tafelgenoot, gast
cōpĭă, -ae
voorraad, massa, hoop, overvloed, rijkdom; middelen, proviand; vermogen, welstand; massa, menigte; troepen(macht); ruime kennis, capaciteit
cŏrōnă, -ae
krans, kroon; kring van toehoorders, vergadering
crĕātūră, -ae
[schepping; schepsel]
crētă, -ae
witte klei; krijt, krijtlijn
cristă, -ae
kam; helmbos
culpă, -ae
schuld, verantwoordelijkheid; misstap
cūră, -ae
zorg, zorgvuldigheid, verzorging, bezorgdheid
cūrĭă, -ae
curie; senaat(gebouw); ambtsgebouw, [pauselijke curie]
custōdĭă, -ae
bewaking, bescherming, toezicht; wacht(post); hechtenis, gevangenis
dĕă, -ae
godin
dēlĭcĭae, -ārŭm
genot, genoegen, vermaak; lieveling
dēmentĭă, -ae
waanzin, dwaasheid
dēsĭdĭă, -ae
luiheid, traagheid
dextēră / dextră, -ae
rechterhand; belofte, trouw
diffĕrentĭă, -ae
verschil, onderscheid
dīlĭgentĭă, -ae
nauwgezetheid, zorgvuldigheid, precisie; zuinigheid
discĭplīnă, -ae
onderwijs, onderricht; vorming, kennis; wetenschap, vak; leer, methode; discipline, tucht; zede, gewoonte
discordĭă, -ae
onenigheid, tweedracht, strijd
dīvă, -ae
godin
dīvĭtĭae, -ārŭm
rijkdom, kostbaarheden
doctrīnă, -ae
onderricht, onderwijs; leer, wetenschap; kennis, vorming, geleerdheid
dŏmĭnă, -ae
meesteres; (huis)vrouw, echtgenote
drachmă, -ae
drachme (Griekse munt)
dūrĭtĭă, -ae
hardheid; gehardheid, soberheid; hardvochtigheid
ĕquă, -ae
merrie
ecclēsĭă, -ae
volksvergadering; [christelijke gemeente, kerk; kerkgebouw]
ēlŏquentĭă, -ae
welsprekendheid
ĕpistŭlă (ĕpistŏlă), -ae
brief
ĕpŭlae, -ārŭm
spijzen, gerechten; maaltijd, feestmaal
essentĭă, -ae
[het wezen; het zijn/bestaan; vorm van zijn/bestaan; essentie]
exŭvĭae, -ārŭm
(wapen)uitrusting, buit
făbă, -ae
boon
fābŭlă, -ae
gepraat, geklets; verhaal, fabel, verzinsel; toneelstuk
fācundĭă, -ae
welbespraaktheid, welsprekendheid
fallācĭă, -ae
bedrog, huichelarij; intrige
fāmă, -ae
gerucht, verhaal, legende, overlevering; publieke opinie; roem, goede naam, reputatie
fămĭlĭă, -ae
huishouding; gezin, familie; dienstpersoneel; vermogen, bezit
fărīnă, -ae
meel, bloem
fēmĭnă, -ae
vrouw; wijfje
fĕnestră, -ae
venster, raam
fĕră, -ae
wild dier
fīdūcĭă, -ae
vertrouwen; zelfvertrouwen, moed; onderpand, garantie
fĭgūră, -ae
gestalte, uiterlijk; vorm, gguur; hoedanigheid, aard, soort
fīlĭă, -ae
sdochter
fistŭlă, -ae
pijp, buis; rietstengel, rietfluit
flammă, -ae
vlam, vuur; fakkel; gloed, hevigheid
formă, -ae
vorm, gestalte, schoonheid; beeld, afbeelding; ideaal
formīcă, -ae
mier
formŭlă, -ae
regel, voorschrift, wet, maatstaf; formulering
fortūnă, -ae
lot, toeval, fortuin; geluk; ongeluk, pech; status, stand; vermogen, bezit
fossă, -ae
greppel, sloot, gracht
frĕquentĭă, -ae
grote opkomst, menigte; massa
fŭgă, -ae
vlucht; vaart; verbanning, ballingschap; weerzin, afkeer
fŭrĭă, -ae
woede, razernij, waanzin; vervoering, extase; kwelgeest, Furie
gălĕă, -ae
helm
gallĭnă, -ae
kip
gemmă, -ae
edelsteen, juweel, parel; sieraad, versiering
gĕnă, -ae
wang; oog(lid)
germānă, -ae
zus
glaebă (glēbă, -ae
(aard)kluit; brok; akker
glōrĭă, -ae
roem, eer; eerzucht; grootspraak
grātĭă, -ae
bevalligheid, charme; gunst, aanzien, invloed; vriendschap; genade; dank, dankbaarheid
hăbēnă, -ae
teugel
hastă, -ae
(werp)spies, speer, lans; staf, schacht; veiling, verkoop
hĕdĕră, -ae
klimop
herbă, -ae
halm, stengel; gras, grasland; jong gewas; kruid, plant
histŏrĭă, -ae
onderzoek; verslag, (reis)beschrijving; verhaal, geschiedenis, geschiedschrijving
hōră, -ae
uur; klok
hostĭă, -ae
offerdier; slachtoffer; [hostie]
iactūră, -ae
verspilling, verlies; nadeel, schade
iānŭă, -ae
(huis)deur, poort; ingang, toegang
ignāvĭă, -ae
traagheid; lafhartigheid