Substantieven 5de verbuiging Flashcards
ăcĭēs, acĭēī
scherpte, scherpzinnigheid; slagorde, veldslag
dĭēs, dĭēī
(M./V.) dag; daglicht, dagreis, vastgestelde dag
effĭgĭēs, -ĭēī
afbeelding, (even)beeld, voorbeeld
făcĭēs, -ĭēī
uiterlijk, voorkomen; gedaante, gestalte; gelaat, aangezicht
fĭdēs, fĭdĕī
vertrouwen, geloof; trouw, betrouwbaarheid; belofte, eed; garantie, bewijs; bescherming, hulp; [(christelijk) geloof]
glăcĭēs, -ĭēī
ijs
mātĕrĭēs, -ĭēī
grondstof, (bouw)materiaal, timmerhout; stof, thema; gelegenheid, aanleiding, bron; aanleg, talent
mĕrīdĭēs, -ĭēī
(M.) middag, zuiden
pernĭcĭēs, -ĭēī
verderf, ongeluk, ondergang
plānĭtĭēs, -ĭēī
vlakheid, vlakte; hoogvlakte
plēbēs, plēbĕī
plebejers, massa, gepeupel
prōgĕnĭēs, -ĭēī
afstamming; afstammeling
răbĭēs, -ĭēī
dolheid; waanzin, woede, razernij
rēs, rĕī
zaak, ding; bezit; wereld; toestand; staat; onderneming; nut; daad; strijd; voorval, werkelijkheid; wezen; rechtszaak
sănĭēs, -ĭēī
bloederige etter, pus; gif