Substantieven 3de verbuiging - mannelijk Flashcards
abbās, abbātĭs
[abt]
accūsātŏr, -tōrĭs
aanklager, beschuldiger
actŏr, actōrĭs
drijver; bemiddelaar; aanklager; verdediger, raadsman; beheerder, zaakwaarnemer; acteur, toneelspeler
ădeps, ădĭpĭs
(M./V.) vet, reuzel; hangbuik
ădiūtŏr, -tōrĭs
helper; handlanger
ădŭlescens, -entĭs
(M./V.) jongen, jongeman; meisje, jonge vrouw
aedīlĭs, aedīlĭs
ediel (politiebeambte)
āēr, āĕrĭs
lucht
aethēr, aethĕrĭs
bovenlucht, ether; hemel
aggĕr, aggĕrĭs
aarden wal, dam; heuvel
ālĕs, ālĭtĭs
(M./V.) (grote) vogel
amnĭs, amnĭs
stroom, riviertje, beek
ămŏr, ămōrĭs
liefde; geliefde; verlangen
angŭĭs, angŭĭs
(M./V.) slang
ănĭmans, -antĭs
(M./V.) schepsel; (MV. ONZ.) levende wezens
antistĕs, -stĭtĭs
(M./V.) opperpriester(es); meester in; [(aarts)bisschop, paus]
ăpex, ăpĭcĭs
punt; kruin; top; puntmuts; hoogste waardigheid
ăquĭlō, ăquĭlōnĭs
noordenwind; storm; noorden
ărātŏr, ărātōrĭs
ploeger; boer
ardŏr, ardōrĭs
brand, hitte; glans; hartstocht, begeerte; woede
ărĭēs, ărĭĕtĭs
ram; stormram
artĭfex, -fĭcĭs
(M./V.) kunstenaar/-ares; stichter, schepper; vakman; oplichter
ăs, assĭs
as (pond, 327 g; munteenheid)
auctŏr, -ctōrĭs
dader, initiatiefnemer; ontwerper, schepper; zegsman, woordvoerder, raadgever, auteur
audītŏr, -tōrĭs
toehoorder, leerling
augŭr, augŭrĭs
augur, vogelwichelaar; waarzegger
axĭs, axĭs
wagenas; aardas; (noord)pool; hemel(streek)
bōs, bŏvĭs
(M./V.) rund, os, koe, stier
caespĕs, caespĭtĭs
graszode, plag; gras(veld)
călix, călĭcĭs
beker, kelk; schaal, pot; wijn
călŏr, călōrĭs
hitte, gloed; hartstocht, vuur, ijver
candŏr, candōrĭs
witte kleur, glans, glinstering; duidelijkheid
cănĭs, cănĭs
(M./V.) hond
carbō, carbōnĭs
(houts)kool, steenkool
carcĕr, carcĕrĭs
kerker, gevangenis; startperk
cardō, cardĭnĭs
(deur)scharnier; tap; draaipunt, as; hoofdstraat
carnĭfex, -ĭfĭcĭs
beul, scherprechter; folteraar; schurk
caulĭs, caulĭs
stengel, steel, stronk; kool
censŏr, censōrĭs
censor; zedenrechter, scherpe criticus
centŭrĭō, -ĭōnĭs
centurio, aanvoerder van een centurie
cĭnĭs, cĭnĕrĭs
as(se); dood, ondergang
cīvĭs, cīvĭs
(M./V.) burger, medeburger
clāmŏr, clāmōrĭs
geschreeuw, geroep
clĭens, clĭentĭs
cliënt, beschermeling, horige
collĭs, collĭs
hoogte, heuvel
cŏlŏr, cŏlōrĭs
kleur, kleuring; pigment; gelaatskleur
cŏmĕs, cŏmĭtĭs
(M./V.) metgezel(lin), tochtgenoot; [graaf]; (MV.) gevolg, staf
commīlĭtō, -ōnĭs
strijdmakker
condĭtŏr, -tōrĭs
stichter, oprichter; uitvinder, grondlegger
coniu(n)x, -iŭgĭs
(M./V.) echtgenoot, man; echtgenote, vrouw
consŭl, consŭlĭs
consul
cortex, cortĭcĭs
boomschors; kurk; schil, dop
crēdĭtŏr, -tōrĭs
schuldeiser
crīnĭs, crīnĭs
hoofdhaar
crŭŏr, crŭōrĭs
bloed (buiten het lichaam); bloedvergieten, moord
cultŏr, cultōrĭs
bebouwer, planter, veehouder, boer, landbouwer; bewoner; vereerder, aanbidder; vriend, liefhebber
custōs, custōdĭs
(M./V.) bewaker, hoed(st)er, bescherm(st)er; schildwacht
dĕcŏr, dĕcōrĭs
fatsoen, gepastheid, betamelijkheid; bekoorlijkheid
dēfensŏr, -sōrĭs
verdediger, beschermer, advocaat
dens, dentĭs
tand; haak
dictātŏr, -tōrĭs
dictator
doctŏr, doctōrĭs
leraar
dŏlŏr, dŏlōrĭs
pijn; verdriet, ergernis; verbittering
drăcō, drăcōnĭs
slang, draak
ductŏr, ductōrĭs
leider, gids; aanvoerder, generaal
dux, dŭcĭs
(M./V.) leider, aanvoerder; leidster, aanvoerster; [hertog(in)]
emptŏr, -tōrĭs
koper; omkoper
ensĭs, ensĭs
zwaard
ĕquĕs, ĕquĭtĭs
ruiter; ridder
errŏr, errōrĭs
het afdwalen, zwerftocht; vergissing, fout, vergrijp, misverstand; onzekerheid
explōrātŏr, -tōrĭs
verkenner, verspieder
exsŭl / exŭl, ex(s)ŭlĭs
(M./V.) balling(e)
fascĭs, fascĭs
pakket, bundel; (MV.) roedenbundel van de lictoren
făvŏr, făvōrĭs
gunst, genegenheid; bijval, applaus
fervŏr, fervōrĭs
hitte, gloed; hartstocht, enthousiasme; drift
fīnĭs, fīnĭs
grens; einde, doeleinde; het uiterste, hoogste; (MV.) gebied, land
flāmĕn, kāmĭnĭs
priester (van een bepaalde godheid)
flōs, kōrĭs
bloem, bloesem; bloeitijd, jeugd
fons, fontĭs
bron; oorsprong, oorzaak
frăgŏr, frăgōrĭs
het breken; gekraak, geraas, geknetter
frātĕr, frātrĭs
broer; bloedverwant
frŭtex, frŭtĭcĭs
struik, bosje; loot, uitloper
fulgŏr, fulgōrĭs
bliksem, glans
fūnĭs, fūnĭs
touw, kabel, koord
fūr, fūrĭs
(M./V.) dief, dievegge
fŭrŏr, fŭrōrĭs
razernij, woede; waanzin, extase; passie
gĕnĭtŏr, -tōrĭs
verwekker, vader; schepper
glădĭātŏr, -tōrĭs
gladiator, zwaardvechter; bandiet
grex, grĕgĭs
kudde; groep, drom, kliek, troep
gŭbernātŏr, -tōrĭs
stuurman; bestuurder, leider
gurgĕs, gurgĭtĭs
snelstromend water, (draai)kolk; zee, stroom; diepte