Bijwoorden Flashcards

1
Q

ăbundē

A

overvloedig, buitensporig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ācrĭtĕr

A

scherp; energiek, fel, heftig; met aandrang, ongeduldig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ădĕō

A

tot daar, zolang; zozeer, zo; juist, precies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ădhūc

A

tot nu toe, nog steeds

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

admŏdŭm

A

zeer, in hoge mate; precies; jazeker, beslist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

adversŭs / adversŭm

A

tegemoet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

aegrē

A

onaangenaam, smartelijk; met moeite, moeizaam, zwaar, nauwelijks; niet graag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

aequē

A

gelijk(matig); (+ ăc/atquĕ/ĕt) evenzo, net zo (als)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ălĭās

A

een andere keer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

ălĭbī

A

elders, ergens anders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

ălĭō

A

ergens anders heen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ălĭōquī / ălĭōquīn

A

overigens, voor het overige; anders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ălĭquamdĭū

A

een tijd lang, tamelijk lang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ălĭquandō

A

ooit, eens; soms

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ălĭquŏtĭēns / ălĭquŏtĭēs

A

enige malen, herhaaldelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ălĭtĕr

A

anders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

ălĭundĕ

A

elders vandaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

altē

A

omhoog, in de hoogte; diep; van ver

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

amplē

A

uitvoerig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

amplĭŭs

A

verder, meer, bovendien, daarenboven, voorts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

antĕ

A

vooraan; vroeger, tevoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

antĕā

A

vroeger, tevoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

antĕhāc

A

vroeger, tevoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

ăpertē

A

openlijk; duidelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
aptē
harmonieus; passend
26
assĭdŭē
voortdurend, ononderbroken
27
audactĕr
gewaagd, stoutmoedig
28
ăvĭdē
begerig
29
bĕnĕ
goed, wel, juist; zeer, erg, uitermate
30
bĕnignē
vriendelijk, vrijgevig
31
brĕvī / brĕvĭtĕr
bondig; kortstondig; binnenkort
32
cĕlĕrĭtĕr
snel, vlug, gauw
33
certātĭm
om strijd, wedijverend
34
certē
zeker, beslist, zonder twijfel; toch (zeker), tenminste
35
certō
met zekerheid
36
cētĕrŭm
overigens, verder; bovendien, nu echter
37
ceu
zoals, net als
38
circā
rondom, in het rond
39
circŭm
in een kring, rondom
40
circĭtĕr
ongeveer; rondom
41
cĭtō
gauw, snel, spoedig
42
cĭtrā
aan deze zijde
43
clăm
heimelijk
44
commĭnŭs
in een handgemeen, man tegen man
45
commŏdē
op passende wijze, netjes
46
commŏdŭm
pas, net, juist
47
confestĭm
onverwijld, dadelijk
48
constantĕr
aanhoudend, gestaag, resoluut
49
contĭnentĕr
voortdurend, ononderbroken
50
contĭnŭō
meteen, terstond, dadelijk; ononderbroken
51
contrā
ertegenover; daarentegen; andersom
52
cōrăm
openlijk, ten overstaan van iedereen
53
cŏttīdĭē / cŏtīdĭē quŏttīdĭē / quŏtīdĭē
dagelijks, dag na dag
54
crās
morgen
55
crēbrō
veelvuldig, vaak, herhaaldelijk
56
crūdēlĭtĕr
wreedaardig, op wrede wijze
57
cŭpĭdē
begerig; hevig, heftig
58
cūr
waarom
59
dĕhinc
vanaf hier; vanaf nu, voortaan; vervolgens
60
dĕinceps
achtereenvolgens; meteen daarna
61
dĕindĕ (dĕĭn)
dan, daarna; daarvandaan; verder, vervolgens
62
dēmŭm
eindelijk; juist, precies, pas, pas echt
63
dēnĭquĕ
ten slotte; kortom; in het algemeen; zelfs
64
dēnŭō
opnieuw, nogmaals
65
dĕorsŭm
(naar) beneden, neerwaarts
66
dēsŭpĕr
van bovenaf
67
dīlĭgentĕr
zorgvuldig, nauwkeurig, gewetensvol, stipt, omzichtig
68
dĭū
lange tijd, lang; bij dag
69
dīvīnĭtŭs
van godswege; buitengewoon
70
dŭdŭm
onlangs; lange tijd
71
dumtaxăt
alleen, slechts, enkel; tenminste, althans; in zoverre
72
dŭplĭcĭtĕr
dubbel; dubbelzinnig
73
ēiusmŏdī
van dien aard, zodanig, dergelijk
74
ēmĭnŭs
van verre, uit de verte
75
ĕō
daarheen; zo ver, zo lang
76
ĕō … quō …
des te … naarmate …
77
ĕōdĕm
naar dezelfde plaats; juist daar
78
ĕquĭdĕm
zeer zeker, inderdaad, natuurlijk; weliswaar
79
ĕtĭăm
ook, zelfs; nog (altijd)
80
ĕtĭamnŭm
ook nu nog, nog altijd
81
ĕtĭamnunc
nog altijd
82
exindĕ (exĭn)
vandaar; daarna, vervolgens; daarom
83
extemplō
meteen, dadelijk, terstond
84
extrā
(van) buiten, naar buiten
85
extrinsĕcŭs
van buiten; aan de buitenzijde
86
făcĭlĕ
(ge)makkelijk
87
falsō
valselijk, onjuist
88
fēlĭcĭtĕr
gelukkig; succesvol
89
fĕrē (fermē)
ongeveer; bijna, haast; gewoonlijk, meestal
90
fŏrās
naar buiten, eruit; in de openbaarheid
91
fŏrīs
buiten, aan de buitenkant; van elders
92
forsĭtăn / forsăn
misschien
93
fortassē / fortassĭs
misschien, mogelijk; ongeveer, plusminus
94
fortĕ
toevallig, bij toeval
95
fortĭtĕr
krachtig, sterk, fel
96
frĕquentĕr
veelvuldig, vaak
97
frustrā
doelloos, zonder reden; tevergeefs, zonder succes
98
fundĭtŭs
tot de bodem; grondig, geheel en al
99
furtĭm
stiekem, heimelijk, ongemerkt
100
grātīs
zonder betaling, kosteloos, gratis, voor niets
101
hāc
hierlangs, via deze weg; op deze manier
102
hāctĕnŭs
tot hier, tot nu toe; tot daar, zover; in zoverre
103
haud
hoegenaamd niet, geenszins
104
haudquāquăm
geenszins, absoluut niet
105
hĕrī (hĕrĕ)
gisteren
106
hīc
hier; hierop, nu; hierbij
107
hinc
hiervandaan; van nu af; vandaar
108
hŏdĭē
vandaag; tegenwoordig; nu nog, nog steeds
109
hŏnestē
fatsoenlijk, behoorlijk; deugdzaam
110
hūc
hierheen; hierbij; tot daar, tot zover
111
hūiusmŏdī / hūiuscĕmŏdī
van dien aard, zodanig, dergelijk
112
iăm
al, reeds; zojuist; dadelijk, spoedig
113
nōn iăm
niet meer
114
iamdūdŭm
al lang
115
iamprīdĕm
reeds lange tijd, al lang
116
ĭbī
daar; toen, dan; daarbij
117
ĭbīdĕm
op dezelfde plaats; juist toen, juist dan
118
idcircō
daarom, derhalve, om die reden
119
ĭdentĭdĕm
telkens weer, herhaaldelijk; eveneens
120
ĭdĕō
daarom, derhalve
121
īlĭcō
ter plekke, hier; terstond, meteen
122
illīc
daar, ginds; bij die gelegenheid
123
illinc
daarvandaan; daar; sinds die tijd
124
illō
daar(heen), daarnaartoe
125
illūc
daar(heen), naar die plaats, in die richting
126
immō
ja natuurlijk, zeker; ja zelfs; integendeel, geenszins
127
impraesentĭārŭm
tegenwoordig
128
imprīmīs
in de eerste plaats, vooral; om te beginnen
129
imprōvīsō
onverwachts, plotseling
130
impūnĕ
straffeloos, ongestraft
131
incassŭm
vergeefs, zonder resultaat
132
indĕ
daarvandaan, daaruit; sindsdien, hierop, vandaar
133
infrā
onderaan, beneden
134
insŭpĕr
bovenop; van bovenaf; bovendien
135
interdŭm
soms
136
intĕrĕā
intussen; toch
137
intĕrĭm
inmiddels; voorlopig, eerst
138
intrā
binnenin
139
intrō
naar binnen
140
intŭs
vanbinnen, inwendig, erin
141
invĭcĕm
om beurten, afwisselend; onderling; aan beide kanten
142
istīc
daar
143
istinc
daarvandaan
144
istōc / istūc
daarheen
145
ĭtă
zo, op deze manier, als volgt; jazeker
146
ĭtăquĕ
en zo
147
ĭtĕm
net zo, evenzo, eveneens; evenzeer, tevens
148
ĭtĕrŭm
voor de tweede keer, nogmaals, weer, opnieuw
149
ĭtĭdĕm
op dezelfde manier, net zo; eveneens, ook
150
iūgĭtĕr
voortdurend; onmiddellijk
151
iūrĕ
volgens de wet, legaal; met recht, terecht; juist, correct
152
iuxtā
ernaast, vlakbij; evenzo, net zo
153
lātē
breed, wijd, ver weg; breedvoerig, uitvoerig
154
lēnĭtĕr
langzaam, kalm; vriendelijk
155
lĕvĭtĕr
licht, lichtjes; nauwelijks
156
lĭbentĕr
graag, met plezier
157
lībĕrē
vrijuit; vrijwillig
158
longē
ver weg; lang; uitvoerig; veruit, verreweg, heel
159
măgĭs
meer, in hogere mate, sterker
160
magnŏpĕrĕ
zeer, in grote mate, uitermate, nadrukkelijk
161
mălĕ
slecht, kwaad; oneervol; ongunstig; niet passend
162
mātūrē
tijdig; vroegtijdig, voortijdig
163
mĕrĭtō
verdiend, terecht
164
mĭnĭmē
het minst, zeer weinig; volstrekt niet, in geen geval
165
mĭnŭs
minder; nauwelijks, niet
166
mŏdŏ (mŏdō)
slechts, alleen maar; onlangs, zojuist
167
mŏlestē
niet graag
168
mollĭtĕr
zachtjes; vriendelijk
169
mox
weldra, gauw; spoedig daarop, vervolgens
170
multŭm
zeer, veel, erg; vaak, meestal; lange tijd
171
nātūrālĭtĕr
natuurlijk; van nature
172
nĕcessārĭō
noodzakelijkerwijs, noodgedwongen
173
nĕcessĕ
noodzakelijk, nodig
174
nempĕ
dan toch, beslist, zeker, natuurlijk
175
nēquāquăm
geenszins, volstrekt niet
176
nēquīquăm
tevergeefs, zonder succes; zonder reden
177
nēquĭtĕr
slecht
178
nĭhĭlōmĭnŭs
niettemin, toch
179
nīmīrŭm
zonder twijfel; natuurlijk, vanzelfsprekend
180
nĭmĭs / nĭmĭŭm (nĭmĭō)
te zeer, te, al te, te veel
181
noctū / noctĕ
’s nachts, bij nacht
182
nōmĭnātĭm
met name, uitdrukkelijk
183
nōn
niet; neen
184
nondŭm
nog niet
185
nonnumquăm
soms
186
nŏvē
nieuw
187
nŏvissĭmē
onlangs; (voor) het laatst; uiteindelijk, ten slotte
188
numquăm
nooit
189
nunc
nu, nu nog; nu echter
190
nūpĕr
onlangs
191
nusquăm
nergens; in geen geval
192
ŏbĭtĕr
bovendien; en passant, bij gelegenheid, terloops
193
obvĭăm
tegemoet
194
occultē
heimelijk; onduidelijk
195
ōlĭm
lang geleden; ooit, eens; soms
196
omnīnō
volstrekt, helemaal; over het algemeen; inderdaad
197
oppĭdō
volledig, helemaal, uiterst, zeer
198
paenĕ
haast, bijna, zo goed als
199
pălăm
openbaar, openlijk, onverholen
200
parcē
zuinig; weinig, licht, matig, sober
201
părĭtĕr
op dezelfde wijze; tegelijk(ertijd), samen; evenzeer
202
partĭm
deels, gedeeltelijk
203
părŭm
(te) weinig, niet genoeg
204
părumpĕr
een poosje, even
205
passĭm
overal, wijd en zijd, naar alle kanten
206
paulātĭm
geleidelijk, langzamerhand; beetje bij beetje
207
paulispĕr
even, een poosje
208
paulō
een beetje, een weinig, enigszins
209
paulŭm
een beetje, een weinig
210
paulŭlŭm
een klein beetje, enigszins; een poosje
211
pĕdĕtemptĭm
stap voor stap; geleidelijk, voorzichtig, behoedzaam
212
pĕnĭtŭs
diep, ver weg; grondig, helemaal
213
pĕrĕgrĕ / pĕrĕgrī
in/uit het buitenland
214
pĕrindĕ
evenzo, net zo
215
perpĕrăm
verkeerd, onjuist
216
perpĕtŭō
bestendig, voortdurend
217
perquăm
zeer, uitermate
218
plānē
duidelijk, helder; ronduit, uitdrukkelijk
219
plērumquĕ
meestal, gewoonlijk
220
plūrĭmŭm
zeer veel; meestal
221
plūs
meer, in hogere mate; vaker
222
pōnĕ
achteraan
223
pondō
in gewicht, aan gewicht
224
porrō
verder, vooruit; voortaan; vervolgens
225
post
achteraan; daarna, later
226
postĕā
daarna, later
227
posthāc
hierna; daarna
228
postmŏdŭm
achteraf; erna
229
postrēmō
ten slotte, eindelijk; kortom
230
postrēmŭm
voor de laatste keer
231
postrīdĭē
op de volgende dag, daags erna
232
pŏtĭŭs
liever, eerder
233
pŏtissĭmŭm
vooral, voornamelijk, juist
234
praecĭpŭē
vooral, in het bijzonder, bij uitstek
235
praeclārē
zeer helder/duidelijk; voortreffelijk
236
praesertĭm
vooral, met name, in het bijzonder
237
praestō
gereed, bij de hand, beschikbaar
238
praetĕrĕā
bovendien, verder
239
praeterquăm
behalve, uitgezonderd
240
prīdĕm
lang geleden, vroeger
241
prīdĭē
de dag ervoor, gisteren
242
prīmō
voor de eerste keer, aanvankelijk
243
prīmŭm
voor het eerst; ten eerste
244
quamprīmŭm
zo snel mogelijk
245
prīvātĭm
persoonlijk, individueel; thuis; apart; in het bijzonder
246
prŏcŭl
ver (van), van verre, in de verte
247
prŏfectō
zeker, werkelijk, in elk geval
248
prŏindĕ (prŏĭn)
dus, derhalve; net zo
249
prŏpĕ
dichtbij; bijna, haast
250
prŏpĕdĭĕm
eerstdaags
251
prŏpĕrē
vlug, snel, haastig
252
proptĕr
nabij, ernaast
253
proptĕrĕā
vandaar, daarom
254
prorsŭs / prorsŭm
voorwaarts, rechtstreeks, volstrekt
255
prōtĭnŭs / prōtĕnŭs
voorwaarts, verder; meteen, terstond
256
pūblĭcē
van staatswege; oBcieel; op staatskosten; in het openbaar
257
pulchrē
mooi, prachtig, voortreffelijk; goed; volledig, door en door
258
pŭtă
stel je voor; bijvoorbeeld, namelijk
259
quā
waarlangs, waarheen
260
quăm
als, dan; hoe(zeer)
261
quamdĭū
hoelang; zolang als
262
quămŏbrĕm
daarom; waarom
263
quamvīs
willekeurig, naar believen
264
quandō
wanneer, omdat; ooit
265
quandōquĕ
eenmaal, ooit, soms
266
quantŭm
(zoveel) als; hoeveel
267
quāproptĕr
daarom; waarom
268
quārē
waardoor, waarom; daarom
269
quātĕnŭs
in zoverre; hoever
270
quĕmadmŏdŭm
(zo)als; hoe
271
quī
hoe (dan), waarom
272
quĭdĕm
wel, zeker; tenminste; toch, weliswaar
273
quidnī
waarom niet?
274
quippĕ
want, immers, namelijk
275
quō
waarheen, daarheen; dat, opdat, waardoor
276
quŏăd
in zoverre, tot hoever
277
quōcircā
dus, daarom
278
quōcumquĕ
waarheen ook
279
quŏd
voor zover; waarom, daarom
280
quōdammŏdŏ
tot op zekere hoogte, enigszins
281
quōmŏdŏ
hoe; zoals; zo; op de ene of andere manier
282
quondăm
ooit; soms
283
quŏquĕ
ook, eveneens, net zo; verder
284
quorsŭs / quorsŭm
waarheen, waartoe
285
quŏtannīs
jaarlijks, ieder jaar
286
quŏtĭēns / quŏtĭēs
zo vaak als; hoe vaak
287
quŏusquĕ
hoe lang (nog), tot wanneer?
288
raptĭm
rap, snel, ijlings
289
rārō
zelden
290
rectē
rechtop; rechtuit, in rechte lijn; passend, fatsoenlijk; gunstig, goed, gelukkig, zeker; terecht; juist! precies!
291
rĕpentĕ / rĕpens
plotseling, onverwacht
292
rĕtrō
terug, achteruit
293
rēvērā
in werkelijkheid; inderdaad
294
rītĕ
volgens juist (religieus) gebruik, feestelijk; naar behoren, terecht, passend
295
rursŭs / rursŭm
achteruit; weer, opnieuw; bovendien; daarentegen
296
saepĕ
vaak, dikwijls
297
saltĕm
tenminste, althans
298
sānē
inderdaad; jazeker; tenminste; toch, dan; uitermate
299
săpĭentĕr
wijselijk, redelijkerwijs
300
sătĭs (săt)
genoeg, voldoende; tamelijk, zeer
301
scīlĭcĕt
uiteraard, natuurlijk; namelijk; weliswaar
302
sĕcundō
ten tweede, op de tweede plaats
303
sĕcundŭm
voor de tweede keer
304
sĕcŭs
anders; minder goed
305
sēdŭlō
oprecht, eerlijk; ijverig, vlijtig
306
sempĕr
altijd
307
sensĭm
nauwelijks merkbaar, geleidelijk
308
sēpărātĭm
apart
309
sērō
(te) laat
310
sĕvērē
ernstig, streng; wreed
311
sīc
zo(danig), op deze manier, als volgt
312
sīcŭt (sīcŭtī)
zoals, evenals; alsof
313
sĭmĭlĭtĕr
gelijkend, gelijkaardig
314
simplĭcĭtĕr
gewoon(weg), enkel (en alleen); eenvoudig
315
sĭmŭl
tegelijk, gelijktijdig; samen
316
sōlŭm
alleen maar, enkel
317
spontĕ
vrijwillig, spontaan
318
stătĭm
dadelijk, meteen
319
sŭbindĕ
meteen erna; sindsdien; herhaaldelijk
320
sŭbĭtō
plotseling, onverwacht; vlug
321
subtĕr
eronder, beneden
322
sŭpĕr
bovenop, erboven; bovendien
323
sŭprā
(er)boven; eerder, vroeger; hoger
324
sursŭs / sursŭm
opwaarts, (naar) boven
325
tăm
zozeer, zo, zover
326
tamdĭū
zo lang(e tijd); al zeer lang(e tijd)
327
tămĕn
toch, echter, evenwel; tenminste
328
tamquăm
zoals, evenals, als het ware
329
tandĕm
toch, uiteindelijk, ten slotte; dan wel
330
tantō
zoveel, zo ver, zozeer; des te
331
tantŏpĕrĕ
zozeer, in zo grote mate
332
tantŭm
zozeer, in die mate; slechts
333
tantummŏdŏ
slechts, alleen
334
tardē
langzaam; laat
335
tĕmĕrĕ
toevallig, lukraak, op goed geluk; zonder meer
336
tŏtĭens
zo vaak
337
tŭm / tunc
toen, op dat moment; dan, verder
338
turpĭtĕr
op lelijke/schandelijke/vulgaire wijze
339
tūtō
veilig
340
ŭbī
(daar) waar; waar?
341
ŭbīcumquĕ
waar ook maar
342
ŭbīquĕ
overal
343
ultrā
verder, erover, voorbij; langer; erbovenuit
344
ultrō
naar de andere zijde; bovendien; uit zichzelf, ongevraagd
345
umquăm
ooit, eens
346
ūnā
samen, tegelijk
347
undĕ
vanwaar
348
undĭquĕ
van alle kanten, overal
349
usquăm
ergens (heen)
350
usquĕ
aan één stuk door, onafgebroken
351
utcumquĕ
hoe dan ook; hoe ook maar
352
ŭtĭquĕ
beslist, in ieder geval; met name; ten minste
353
utpŏtĕ
namelijk, immers (+ RELATIVUM)
354
ŭtrimquĕ
aan/van beide kanten
355
valdē
sterk, zeer, hevig; zeker, stellig
356
vărĭē
(af)wisselend
357
vĕhĕmentĕr
zeer, bijzonder, uitermate, in hoge mate
358
vĕl
of, of ook, of wel; zelfs; zeker, beslist; vooral
359
vĕlŭt (vĕlŭtī)
zoals
360
vērē
naar waarheid
361
vērō
voorwaar, zeker, werkelijk; natuurlijk; toch
362
vērŭm
maar, toch, echter
363
vērumtămĕn
maar toch, evenwel; zoals gezegd
364
vĭcissĭm
beurtelings, afwisselend
365
vĭdēlĭcĕt
kennelijk; namelijk
366
vix
nauwelijks, ternauwernood; zojuist, net
367
vulgō
alom, over het algemeen, overal